ECLI:NL:TADRSGR:2018:250 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-766/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:250
Datum uitspraak: 21-11-2018
Datum publicatie: 12-12-2018
Zaaknummer(s): 18-766/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van een wederpartij in een geschil rondom een nalatenschap kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 21 november 2018

in de zaak 18-766/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

1.   

2.   

klagers

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 20 september 2018 met kenmerk R 2018/73 ks/edl/dh, door de raad ontvangen op 21 september 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers zijn broer en zus. De moeder van klagers (erflaatster) is gestorven en heeft haar vijf kinderen onder meer een appartementsrecht nagelaten. Rondom de afwikkeling van de nalatenschap is een geschil ontstaan tussen de kinderen van erflaatster, te weten: klagers, twee zussen (hierna te noemen: Cornelia en Brigitta) en een broer (hierna te noemen: Adrianus).

1.2    Verweerder heeft, in ieder geval, Cornelia bijgestaan bij de geschillen.

1.3    Bij e-mail van 21 mei 2015 heeft verweerder klagers laten weten dat hij op verzoek van Cornelia, Brigitta en Adrianus een kort geding zal instellen en dat de mondelinge behandeling op 5 juni 2015 zal plaatsvinden. De inzet van het kort geding was dat klagers de overeenkomst tot verkoop van het appartementsrecht zouden ondertekenen. De dagvaarding is op 22 mei 2015 aan klagers betekend.

1.4    Op 28 mei 2015 is een overeenkomst tot (ver)koop van het appartementsrecht gesloten.

1.5    Op 5 juni 2015 hebben de erfgenamen, dat wil zeggen klagers, Cornelia en Adrianus bij de notaris een volmacht ondertekend inhoudend dat Cornelia namens de erfgenamen het appartementsrecht mag verkopen en overdragen. Brigitta had de volmacht eerder al ondertekend.

1.6    Na ondertekening van de volmacht is debat ontstaan over de verdeling van de verkoopopbrengst, in deze zin dat in ieder geval Brigitta niet kon instemmen met de door de andere erfgenamen overeengekomen gelijkelijke verdeling. Verweerder heeft de notaris hiervan bij e-mail van 8 juni 2015 in kennis gesteld.

1.7    De levering van het appartementsrecht aan de koper stond gepland op 9 juni 2015. De levering heeft op die datum niet plaatsgevonden.

1.8    Op 10 juni 2015 heeft verweerder klagers namens Adrianus, Cornelia en Brigitta gedagvaard. De vordering strekt tot medewerking aan de levering van het appartementsrecht.

1.9    Bij e-mail van 17 juni 2015 aan de koper van het appartementsrecht heeft verweerder geschreven dat, zakelijk weergegeven, alle erfgenamen een volmacht hebben ondertekend bij de notaris en dat er geen beletselen meer zijn voor levering van het appartementsrecht. Verweerder heeft de koper namens de erfgenamen in gebreke gesteld, voor het geval de koper het appartementsrecht niet zou afnemen. Verweerder heeft deze e-mail ‘cc’ aan de notaris gezonden. In de eerste zin van het bericht heeft verweerder geschreven dat Cornelia zijn cliënte is.

1.10    Verweerder heeft op enig moment – uit het dossier blijkt niet precies wanneer, omdat klagers verwijzen naar een dagvaarding van 11 januari 2017 terwijl verweerder het heeft over een in oktober 2016 ingestelde procedure – namens Cornelia een procedure ingesteld bij de rechtbank tegen klagers, Adrianus en Brigitta. De vordering strekte tot verdeling van de nalatenschap. Klagers en Adrianus hebben een reconventionele vordering ingesteld in de procedure. Op 28 september 2017 heeft verweerder een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Op die datum heeft ook de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op 15 november 2017 is eindvonnis gewezen in deze procedure, waarbij de reconventionele vordering is afgewezen.

1.11    Op 13 februari 2018 hebben klagers en Adrianus hoger beroep ingesteld; er is gedagvaard tegen de zitting van 12 maart 2019.

1.12    Bij brief van 20 maart 2018 heeft klager sub 1 bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief van 22 maart 2018 aan de deken heeft klaagster sub 2 te kennen gegeven dat zij zich in de klachtzaak voegt aan de zijde van klager sub 1.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft Cornelia bijgestaan bij (procedures rondom) de afwikkeling van de nalatenschap. Verweerder heeft klagers daarbij in een kwaad daglicht gesteld en hij heeft de rechtbank onjuiste informatie verschaft. In het gehele proces van de afwikkeling van de nalatenschap heeft verweerder een bedenkelijke rol gespeeld en heeft hij de grenzen van het betamelijke overschreden.

b)    Verweerder heeft klagers onevenredig onder druk gezet in verband met een kort geding. Hij heeft misbruik gemaakt van recht.

c)    Verweerder heeft niet slechts de belangen van Cornelia behartigd, maar ook die van Adrianus en Brigitta. Tegenover de notaris heeft verweerder ten onrechte verklaard namens alle erfgenamen te handelen. Dit is in strijd met de waarheid.

2.2    In verband met klachtonderdeel a hebben klagers gesteld dat verweerder in de dagvaarding van 10 juni 2015 en in de in 1.10 bedoelde dagvaarding onjuiste standpunten heeft ingenomen. Ook in de conclusie van antwoord in reconventie van 28 september 2017 en tijdens de zitting op die datum heeft verweerder onjuiste standpunten ingenomen.

2.3    Ter onderbouwing van klachtonderdeel b stellen klagers, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de zaak minnelijk geschikt kon worden.

2.4    Klachtonderdeel c ziet op de e-mail van verweerder zoals weergegeven in 1.9.

2.5    Hetgeen klagers verder aan ter onderbouwing van de klacht naar voren hebben gebracht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.3    De voorzitter stelt voorop dat de beoordeling van de juistheid van de stellingen die de erfgenamen in de tussen hen gevoerde procedures hebben ingenomen is voorbehouden aan de civiele rechter en niet ter beoordeling is van de tuchtrechter. Het over en weer daarover gestelde, in het bijzonder door klagers, zal daarom niet worden besproken in deze beslissing.

4.4    De voorzitter heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat verweerder in de gevoerde procedures feiten naar voren heeft gebracht waarvan hij wist of moest weten dat deze in strijd met de waarheid waren. Verweerder heeft de in de processtukken (namens zijn cliënt(en) ingenomen stellingen telkens gemotiveerd. Daar komt bij dat klagers zich in de procedure(s) tegen de door verweerder (namens zijn cliënte(n)) ingenomen stellingen hebben kunnen verweren en deze hebben kunnen weerspreken. Gelet hierop en het in 4.1 weergegeven toetsingskader in aanmerking genomen is klachtonderdeel a kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.5    Verweerder heeft (in ieder geval) twee maal een kort geding ingesteld tegen klagers. Beide zaken zijn, zo begrijpt de voorzitter, ingetrokken nadat klagers (geheel of gedeeltelijk) zijn tegemoet gekomen aan het gevorderde. De voorzitter is van oordeel dat keuze van verweerder om twee maal een kort geding in te stellen niet onbegrijpelijk, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De kwesties, ondertekeningen van een koopovereenkomst en levering van een appartementsrecht, hadden allebei een spoedeisend karakter en de (financiële) gevolgen van niet-nakoming van een overeenkomst tot (ver)koop van een woning zijn (potentieel) groot. Daar komt bij dat klagers ervoor hadden kunnen kiezen om zich, al dan niet met bijstand van een advocaat, te verweren tegen de ingestelde vorderingen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter niet gehandeld zoals het een redelijk handelend advocaat niet betaamt door twee maal een kort geding in te stellen en ook klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.6    In het e-mailbericht dat ten grondslag ligt aan dit klachtonderdeel heeft verweerder expliciet gemeld dat Cornelia zijn cliënte is. Verder geldt dat Cornelia door de overige erfgenamen gevolmachtigd was om de woning te leveren. Klachtonderdeel c is gelet op een en ander kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 21 november 2018.