ECLI:NL:TADRSGR:2018:25 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-815/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:25
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 15-02-2018
Zaaknummer(s): 17-815/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen de advocaat van de wederpartij gedeeltelijk niet-ontvankelijk gelet op de vervaltermijn en overigens kennelijk ongegrond bij gebrek aan voldoende feitelijke onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  30 januari 2018

in de zaak 17-815/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 oktober 2017 met kenmerk K123 2017 dk/smo, door de raad ontvangen op 6 oktober 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster en haar man hebben een dochter. Die dochter heeft drie kinderen geboren in 2004, 2006 en 2010.

1.2    Verweerster heeft in 2009 de vader van de kinderen bijgestaan in een procedure tegen de dochter met betrekking tot het ouderlijk gezag over de twee oudste kinderen.

1.3    In 2014 hebben klaagster en haar man de rechter verzocht om een omgangsregeling met de (klein)kinderen vast te stellen. Ze zijn bij beschikking van 6 mei 2014 in het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

1.4    In 2015 heeft verweerster de dochter van klaagster en de vader van de kinderen gezamenlijk bijgestaan in een procedure tegen klaagster en haar man. In deze procedure is, zakelijk weergegeven, verzocht om een contact- en omgevingsverbod voor klaagster en haar man met betrekking tot de (klein)kinderen.

1.5    Bij brief van 13 april 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter begrijpt de klacht als volgt.

a)    Klaagster verwijt verweerster dat zij in een procedure die in 2009 en 2010 aanhangig was en waarin zij namens de vader van de (klein)kinderen optrad, medische gegevens die klaagster betroffen heeft overgelegd.

b)    Volgens klaagster heeft de vader van de (klein)kinderen bandjes met geluidsopnames die eigendom zijn van klaagster meegenomen en aan verweerster heeft gegeven. Klaagster heeft verweerster op of omstreeks 7 januari 2010 gevraagd naar de bandjes, waarop verweerster heeft verklaard dat deze niet in haar bezit waren. Volgens klaagster is dit een leugenachtige verklaring.

c)    Klaagster verwijt verweerster dat zij in 2015 ten overstaan van de rechter leugenachtig heeft verklaard over klaagster en dat zij klaagster en haar man heeft geschoffeerd.

d)    Klaagster verwijt verweerster dat verweerster de belangen van klaagster en haar man onnodig heeft geschaad door de wijze waarop zij namens de vader van de (klein)kinderen en haar dochter heeft opgetreden.

2.2    De stellingen die klaagster ter onderbouwing van haar klacht naar voren heeft gebracht zullen hierna, voor zover van belang, nader worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft verweer gevoerd dat hierna, voor zover van belang, zal worden besproken

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

4.1    In artikel 46g van de Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het overgangsrecht van de op 1 januari 2015 in werking getreden (nieuwe) Advocatenwet brengt met zich dat de bepalingen uit de Advocatenwet van toepassing zijn op alle na 1 januari 2015 ingediende klachten, dus ook als de klacht gedragingen betreft van voor die datum.

4.2    Gelet op het voorgaande is klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a en b nu deze zien op gedragingen van verweerster die meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat de klachtonderdelen niet inhoudelijk besproken zullen worden.

Klachtonderdelen c) en d)

4.3    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.4    De voorzitter kan aan de hand van hetgeen klaagster naar voren heeft gebracht niet vaststellen dat verweerster zich jegens haar en haar man onnodig grievend of moedwillig leugenachtig heeft uitgelaten. Evenmin kan de voorzitter vaststellen dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënt(en) een strategie heeft gevolgd die enkel tot doel had om de belangen van klaagster en haar man te schaden. Klaagster heeft haar klacht daartoe onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.5    Dit betekent dat klachtonderdelen c en d kennelijk ongegrond verklaard zullen worden. 

4.6    De slotsom is dat klachtonderdelen a en b op grond van artikel 46g van de Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn en klachtonderdelen c en d kennelijk ongegrond op grond van artikel 46j van de Advocatenwet.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klaagster met toepassing van artikel 46g van de Advocatenwet niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a en b;

-    klachtonderdelen c en d met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 30 januari 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2018 verzonden.