ECLI:NL:TADRSGR:2018:200 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-437/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:200
Datum uitspraak: 05-09-2018
Datum publicatie: 10-09-2018
Zaaknummer(s): 18-437/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 september 2018

in de zaak 18-437/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 6 juni 2018 met kenmerk

K281 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 7 juni 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft voor klager opgetreden in een geschil met B.V. X en B.V. Y.

1.2    Op 5 november 2015 heeft de kantonrechter een voor klager nadelig verstekvonnis gewezen. Verweerder heeft namens klager een verzetdagvaarding opgesteld en de verzetdagvaarding laten betekenen aan B.V. X en B.V. Y. Vervolgens heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.

1.3    Op 21 maart 2016 heeft de kantonrechter het eerder gewezen verstekvonnis bekrachtigd.

1.4    Namens klager heeft verweerder bij het Gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 maart 2016 van de kantonrechter.

1.5    Verweerder heeft klager bij e-mail van 1 november 2016 onder meer het volgende bericht:

“(…) In uw zaak heb ik gisteren getracht u telefonisch te bereiken, maar dat is mij helaas niet gelukt. Wel heb ik een voicemailbericht bij u achtergelaten.

Van belang is dat ik lange tijd in de veronderstelling verkeerde dat u rechtsgeldig in hoger beroep zou kunnen komen tegen het vonnis van de kantonrechter van 21 maart 2016. Thans blijkt dat niet het geval te zijn. Ik zal dit toelichten.

(…)

Met andere woorden: als gevolg van het feit dat u twee wederpartijen had, die ieder voor zich een vordering tegen u hebben ingesteld die onder de € 1.750,00 bleef, wordt u belemmerd in de mogelijkheid hoger beroep in te stellen. Zetten wij het hoger beroep – zoals dat thans aanhangig is bij het Gerechtshof Den Haag – toch door, dan zult u daarin hoogstwaarschijnlijk niet-ontvankelijk worden verklaard. In dat geval zult u weer met extra kosten worden geconfronteerd. Ik raad u daarom aan het hoger beroep in te trekken. Daarbij spreekt het voor zich dat ik bereid ben de namens u gemaakte kosten, bestaande uit het aan het hof betaalde griffierecht en de kosten van de deurwaarder, voor mijn rekening te nemen. Ook het griffierecht zoals dat inmiddels door de wederpartijen aan het hof is betaald, zal alsdan door mijn kantoor worden voldaan. U ondervindt dus geen financieel nadeel van het feit dat ik namens u in hoger beroep ben gekomen. Trekken wij het hoger beroep niet in, dan is de kans bijzonder groot dat u in de proceskosten van de wederpartijen veroordeeld zult worden. U bent dan dus verder van huis.

(…)

Ik verneem graag nog deze week van u of u akkoord gaat met mijn advies het ingestelde hoger beroep alsnog in te trekken, zulks onder de bovenomschreven voorwaarden.

Uw reactie zie ik met belangstelling tegemoet. (…)”

1.6    Bij e-mail van 8 november 2016 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) Naar aanleiding van onderstaande e-mail aan u d.d. 1 november 2016, mocht ik nog geen reactie van u ontvangen.

Wanneer ik op vrijdag 11 november a.s. nog steeds niets van u heb vernomen, dan ga ik ervan uit dat u akkoord bent met mijn advies en dat u het hoger beroep niet langer wenst te handhaven.

Ik vertrouw erop u hiermee naar behoren te hebben ingelicht en zie uw antwoord graag tegemoet. (…)”

1.7    Klager heeft niet op het e-mailbericht van 8 november 2016 gereageerd.

1.8    Verweerder heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2016 bericht dat het hoger beroep geen verdere doorgang behoefde te vinden.

1.9    Bij brief van 9 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij is tekortgeschoten in de behartiging van klagers belangen. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat:

a)    hij de behandeling van de zaak van klager niet serieus heeft genomen, als gevolg waarvan de rechter één en ander verkeerd heeft begrepen en in het nadeel van klager heeft geoordeeld;

b)    hij het hoger beroep zonder instemming van klager heeft ingetrokken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Hij heeft onder meer het volgende aangevoerd.

3.2    Het klopt niet dat verweerder de zaak van klager niet serieus zou hebben behandeld. Verweerder heeft de belangen van klager zo goed mogelijk behartigd. Er is middels de verzetdagvaarding alsnog gedegen verweer gevoerd tegen de vorderingen van de wederpartijen, nadat klager eerder verstek had laten gaan. Ook is tijdens de comparitie bij de kantonrechter het standpunt van klager naar behoren uitgedragen.

3.3    Evenmin is juist dat verweerder de zaak van klager heeft beschadigd door het hoger beroep in te trekken. Nadat de kantonrechter vonnis had gewezen op 21 maart 2016, heeft verweerder de termijn voor het instellen van hoger beroep bewaakt. Omdat hij binnen de termijn van drie maanden geen duidelijkheid van klager had verkregen over de vraag of wel of niet geappelleerd moest worden, heeft verweerder de termijn gered door tijdig de appeldagvaarding te laten betekenen aan de wederpartijen. Verweerder wist namelijk wel dat klager het niet eens was met het vonnis van de kantonrechter. Hierna is de appeldagvaarding aangebracht bij het Gerechtshof Den Haag. Verweerder is uitgegaan van een toegewezen hoofdsom van EUR 2.027,10, zodat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat de appelgrens geen problemen zou opleveren. Het gerechtshof liet verweerder echter weten dat de appelgrens niet werd gehaald omdat elk van de vorderingen afzonderlijk de appelgrens niet te boven ging. Het ging immers om twee vorderingen van twee partijen: B.V. X en B.V. Y. In zoverre heeft verweerder zich dus vergist. Omdat klager hoe dan ook niet in zijn hoger beroep ontvangen zou kunnen worden, heeft verweerder hem voorgesteld dat hij in overleg met de advocaat van de wederpartijen het hoger beroep zou intrekken. Verweerder heeft klager in zijn correspondentie uitgelegd waarom het niet zinvol was om aan het hoger beroep een gevolg te geven. Nadat een reactie van klager op de e-mail van verweerder van 1 november 2016 was uitgebleven, heeft verweerder klager op 8 november 2016 het volgende geschreven: “Wanneer ik op vrijdag 11 november a.s. nog steeds niets van u heb vernomen, dan ga ik ervan uit dat u akkoord bent met mijn advies en dat u het hoger beroep niet langer wenst te handhaven.” Op 12 november 2016 had verweerder nog steeds geen bericht van klager ontvangen. Verweerder heeft vervolgens nog enige tijd gewacht op een reactie, maar omdat een antwoord uitbleef is verweerder er – conform de inhoud van zijn e-mail van 8 november 2016 – van uitgegaan dat klager akkoord ging met de door verweerder voorgestelde oplossing. Daarbij zou verweerder de kosten van zijn vergissing voor zijn rekening nemen, zoals uiteengezet in zijn e-mail van 1 november 2016 aan klager. Verweerder heeft de in zijn e-mail genoemde kosten ook daadwerkelijk voor zijn rekening genomen.

3.4    Klager is op geen enkele wijze in zijn belangen geschaad. Het doorzetten van het hoger beroep zou alleen maar hebben geleid tot kosten aan zijn zijde. Verweerder heeft in het belang van klager gehandeld door het hoger beroep in te trekken. Een scenario waarin het Gerechtshof Den Haag het vonnis van de kantonrechter inhoudelijk had kunnen beoordelen, deed zich – helaas – niet voor.

3.5    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a) 

4.2    De stelling dat verweerder de behandeling van de zaak van klager niet serieus heeft genomen, is door verweerder gemotiveerd en onderbouwd betwist en door klager niet gestaafd met bewijs. Het onderhavige klachtdossier bevat bovendien geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van klager. Derhalve kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder niet heeft voldaan aan de hiervoor bij randnummer 4.1 genoemde professionele standaard, zodat dit eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

4.3    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zonder instemming van klager het hoger beroep heeft ingetrokken.

4.4    Uit het onderhavige klachtdossier blijkt dat verweerder hoger beroep heeft ingesteld terwijl de appelgrens niet werd gehaald. Toen verweerder dit constateerde, heeft hij de onterecht gemaakte kosten voor zijn rekening genomen. Daarmee heeft verweerder zijn vergissing – voor zover mogelijk – gecompenseerd.  Indien verweerder het hoger beroep niet zou hebben ingetrokken, zou klager door het gerechtshof niet-ontvankelijk zijn verklaard en hoogstwaarschijnlijk in de proceskosten zijn veroordeeld, zonder dat het gerechtshof zijn zaak inhoudelijk zou hebben beoordeeld. Derhalve valt niet in te zien in welke belangen klager is geschaad door de omstandigheid dat verweerder het hoger beroep heeft ingetrokken.

4.5    Daar komt nog bij dat verweerder klager bij e-mails van 1 en 8 november 2016 heeft geadviseerd het hoger beroep in te trekken. Verweerder heeft in deze e-mails toegelicht waarom dit voor klager de beste optie was en in zijn e-mail van 8 november 2016 gezegd dat, indien hij vóór 11 november 2016 geen reactie van klager zou hebben ontvangen, hij ervan uit zou gaan dat klager instemde met het voorstel om het hoger beroep in te trekken. Gesteld noch gebleken is dat deze e-mailberichten klager niet hebben bereikt. Als klager het niet met genoemd advies van verweerder eens was geweest, had het op zijn weg gelegen om verweerder daarvan tijdig op de hoogte te stellen. Dat heeft klager niet gedaan, zodat hij verweerder thans geen verwijt kan maken van het intrekken van het hoger beroep.

4.6    De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 september 2018.