ECLI:NL:TADRSGR:2018:172 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-338/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:172
Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 20-07-2018
Zaaknummer(s): 18-338/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet ontvankelijk. De tuchtrechter heeft al eerder geoordeeld over de klacht. Klager heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden gesteld. Het ne bis in idem beginsel staat eraan in de weg dat de tuchtrechter nog eens over de klacht oordeelt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 18 juli 2018

in de zaak 18-338/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 2 mei 2018 met kenmerk R 2018/27 cij/edl/dh, door de raad ontvangen op 3 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Bij brief van 16 mei 2018 heeft klager erop gewezen dat, zakelijk weergegeven, het dossier zoals dat aan de raad voorligt niet compleet is.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is verwikkeld in een geschil over de nalatenschap van zijn overleden moeder met zijn drie zussen en de executeur (mr. O.).

1.2    Verweerder treedt op, althans heeft opgetreden, als advocaat van de zussen en de executeur.

1.3    Klager heeft, zo is de raad ambtshalve bekend, eerder al klachten ingediend tegen verweerder.

1.4    In de klachtzaak die bij de raad bekend is onder nummer R. 3576/10.206 heeft klager gesteld dat verweerder zonder enige vorm van onderzoek of zonder vraag aan de executeur naar bewijsstukken, in opdracht van de executeur op oneigenlijke gronden tegen klager procedeert en conservatoir beslag heeft laten leggen. Al gevolg van een en ander heeft klager schade geleden. Bij beslissing van 10 december 2010 (niet gepubliceerd) heeft de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet tegen deze voorzittersbeslissing is bij beslissing van 6 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard; het verzet was te laat ingesteld.

1.5    In de klachtzaak die bij de raad bekend is onder nummer R.3771/11.173 heeft klager zich op het standpunt gesteld dat verweerder heeft geweigerd over te gaan tot opheffing van conservatoir beslag, hoewel door middel van een vonnis van de rechtbank vast is komen te staan dat het beslag niet langer gehandhaafd kan worden. Bij beslissing van 24 augustus 2011 heeft de voorzitter deze klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet tegen deze voorzittersbeslissing is bij beslissing van 16 april 2012 ongegrond verklaard.

1.6    Bij voorzittersbeslissing van 4 juni 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht van klager dat verweerder onbevoegd procedures tegen hem voert en dat verweerder vexatoir beslag heeft doen leggen als kennelijk ongegrond afgewezen. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer R. 4528/14.113.

1.7    Klager heeft een hoogleraar om juridisch advies (hierna: het advies) gevraagd in het geschil rondom de nalatenschap ten aanzien van de vraag of de taak van de executeur als beëindigd mag worden beschouwd. Dit advies heeft klager in deze klachtprocedure niet overgelegd.

1.8    In een door klager tegen de executeur ingestelde procedure heeft de rechtbank op 23 mei 2016 vonnis in kort geding gewezen. De executeur werd in deze procedure bijgestaan door verweerder.

1.9    Bij brief van 2 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de rechtbank bewust onjuist geïnformeerd door te stellen dat hij optreedt voor de executeur in de nalatenschap, terwijl de cliënt van verweerder geen executeur meer is.

b)    Verweerder heeft ten onrechte beslag gelegd ten laste van klager.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft gesteld dat klager al eerder heeft geklaagd over het onderwerp van beide klachtonderdelen en dat klager daarom niet-ontvankelijkheid is in zijn klacht.

4    BEOORDELING

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.2    Klager heeft aangevoerd dat zich ontwikkelingen hebben voorgedaan die met zich brengen dat zijn klachten tegen verweerder opnieuw en vanuit “een volledig ander perspectief” beoordeeld moeten worden. Met deze nieuwe ontwikkeling bedoelt klager, zo begrijpt de voorzitter, het advies van de hoogleraar uit maart 2016.

4.3    Uit de stellingname van klager leidt de voorzitter af dat ook hij van mening is dat de klachten zoals geformuleerd in deze zaak, ook eerder al zijn onderzocht en beoordeeld. Dit betekent dat slechts de vraag moet worden beantwoord of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die maken dat de klacht opnieuw beoordeeld zou moeten worden.

4.4    Voor zover klager zich op het standpunt stelt dat uit het advies feiten blijken die ten tijde van het indienen van de eerdere klachten niet bekend waren of bekend konden zijn en die bovendien grond geven voor een ander oordeel over de klacht, heeft klager dit onvoldoende feitelijk onderbouwd. De voorzitter voegt hieraan toe dat het op de weg van klager ligt om zijn klacht feitelijk te onderbouwen met de documenten die op het moment van indiening van de klacht voorhanden zijn. Aan het verzoek van klager om zijn klacht met aanvullende stukken te onderbouwen zal daarom geen gehoor worden gegeven.

4.5    De slotsom is dat de klachten zoals geformuleerd door klager al eerder door de tuchtrechter beoordeeld zijn en dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die het doorbreken van het beginsel van ne bis in idem rechtvaardigen. Klager is in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

4.6    De voorzitter heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het vonnis van 23 mei 2016 blijkt dat de hoogleraar van mening is dat de taak van de executeur geëindigd is, maar dat dit volgens het oordeel van de rechtbank niet betekent dat ook het beheer van de nalatenschap door mr. O. geëindigd is. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 18 juli 2018.