ECLI:NL:TADRSGR:2018:171 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-426/DH/RO/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:171
Datum uitspraak: 13-06-2018
Datum publicatie: 19-07-2018
Zaaknummer(s): 18-426/DH/RO/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking. Verzoek kennelijk niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de griffier. Verzoek kennelijk ongegrond voor zover gericht tegen de voorzitter (en de leden).

Beslissing van de Wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 juni 2018

in de zaak 18-426/DH/RO/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking ingediend door:

verzoeker

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 18-215/DH/RO (hierna: de klachtzaak) met verzoeker als klager.

1.2    Bij e-mail van 7 juni 2018, 16.07 uur, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend. Verzoeker heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.

“In verband met belangenverstrengeling en voor ingenomenheid en het onvoldoende rekening houdend met mijn belangen wraak ik u,

Het Haagse arrondissement neukt elkaar weet ik via een ex van een insider. Ik noem het beestje maar eens bij de naam  sorry daarvoor. Hou de burgers niet voor de gek

Er is bepaald dat zaken in een ander resort behandeld dient te worden .

De wrakingskamer laat ik weten dat ik 18 juni zeker verhinderd ben, mocht u dit negeren wraak ik u direct.”

1.3    De wrakingskamer heeft bij deze beslissing acht geslagen op het volgende.

1.4    Bij brief van de raad van 18 mei 2018 is verzoeker opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klachtzaak op 18 juni 2018.

1.5    In een e-mail van 19 mei 2018 aan een medewerker van de raad heeft verzoeker gevraagd om aanhouding van de klachtzaak omdat op 18 juni 2018 een pleidooi gepland is in een civiele zaak, waarbij beide partijen in de klachtzaak betrokken zijn.

1.6    Op 29 mei 2018 heeft verzoeker de raad als volgt bericht:

“Kennelijk blokkeren jullie mijn eigen Domeinnaam, vandaar dat ik het nu maar zo probeer. Kunt u die blokkade ongedaan laten maken svp

De rechtbank wil maar niet beslissen, graag even geduld”

1.7    Op 30 mei 2018, 14.40 uur, heeft de griffier van de raad aan verzoeker geschreven dat de griffie zich niet bewust is van enige blokkade. De griffier heeft verzoeker verzocht om op maandag 4 juni 2018 voor 15.00 uur te laten weten wat de stand van zaken is.

1.8    Op 30 mei 2018, 15.00 uur, heeft verzoeker als volgt gereageerd:

“Dat lukt niet omdat de rechtbank niet beslist voor die datum.

Ik krijg emails steeds terug na 4 dgn zelfs daar lieg ik toch niet over?

Zojuist bel ik de persvoorlichter die niet dienstverlenend is. Uw nummer ontbreekt kan u niet bellen”

1.9    Naar aanleiding van dit laatste bericht van verzoeker heeft de griffier op 31 mei 2018 zowel verzoeker als verweerder in de klachtzaak verzocht om uiterlijk op 4 juni 2018, 15.00 uur, te laten weten of op 18 juni 2018 een zitting zal plaatsvinden in de civiele procedure en of, gelet daarop, de zitting bij de raad volgens hen doorgang kan vinden.

1.10    Op 3 juni 2018 heeft verzoeker (onder meer) het volgende geschreven aan de raad:

“Hieronder het bewijs dat ik verhinderd ben. (…)

Het beste is de klacht tegen [verweerder in de klachtzaak] voorlopig 3 maanden aan te houden:

1 vanwege medische redenen aan mijn zijde

2 ik recente heel veel nieuwe documenten heb ontvangen die relevant zijn voor de klacht

3 ik en mijn advocaat in deze procedures nu moeten handelen in deze en andere procedures

4 uit deze procedures komt nog aanvullende informatie. relevant voor de klacht.”

Bij deze e-mail van 3 juni 2018 van verzoeker aan de raad is een (ongedateerde) e-mail gevoegd van mr. E aan verzoeker met onder meer de tekst:

“Bijgaand de kostenopgave (…) voor het pleidooi op 18 juni a.s. Pleidooi vangt aan op 09.30 uur.”

1.11    Verweerder in de klachtzaak heeft op 4 juni 2018 laten weten dat de rechtbank doende is om een comparitiedatum te bepalen en dat 18 juni 2018 in dat verband als verhinderdatum is opgegeven. Verweerder in de klachtzaak uit in zijn bericht zijn bezwaar tegen het uitstelverzoek van verzoeker.

1.12    In een brief van 6 juni 2018 van de griffier aan partijen bij de klachtzaak is de (hiervoor ook weergegeven) gang van zaken en de correspondentie op een rij gezet. De griffier heeft vervolgens het volgende geschreven, namens de voorzitter, (…):

“De voorzitter ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden. Zij heeft daarbij mede gelet op het belang van een voortvarende afdoening van klachtzaken. [Verzoeker] heeft niet onderbouwd dat hij wegens medische redenen op 18 juni niet ter zitting kan verschijnen; bovendien heeft hij deze reden eerst op 3 juni aangevoerd. Voor zover er al een pleidooi zal plaatsvinden op 18 juni om 9.30 uur, betekent dit bovendien niet dat [verzoeker] om 13.40 uur niet ter zitting van de raad kan verschijnen. Het voorgaande betekent dat de inhoudelijke behandeling van de klachtzaak ter zitting op 18 juni 2018 zal doorgaan. De door u beiden ontvangen oproeping voor deze zitting blijft onverminderd in stand.”

1.13    In zijn e-mail van 6 juni 2018, geadresseerd aan (onder meer) de raad en het Hof van Discipline, heeft verzoeker onder meer het volgende geschreven:

“Geacht hof,

In deze zaak vraag ik u de raad van Discipline rekening te laten houden met mijn belangen.

Op genoemde datum ben ik verhindert, gezondheidsklachten hoef ik verder niet toe te lichten, dat valt onder de privacy wet.

Het is ronduit stuitend hoe er met gegevens om gegaan wordt. Nu kwam ik recent een artikel tegen waarin de eigen beroepsgroep al vraagtekens zet bij de werkwijze van de Raad.

In dit licht vraag ik het Hof mede gelet op het feit dat de onafhankelijkheid van deze raad in twijfel kan worden getrokken prompt te verwijzen naar en ander resort.”

1.14    Op 7 juni 2018, 13.03 uur, heeft verzoeker nog een bericht gestuurd aan (onder meer) de raad en het Hof van Discipline. Verzoeker heeft hierin het volgende geschreven:

“Geacht Hof, Raad v Discipline,

Hierbij nog een nadere toelichting:

De raad van Discipline slaat de plank echt compleet mis.

Eerder ontving ik namelijk een uitnodiging, met het verzoek om indien het niet lukte mijn verhinderdata op te geven.

Als ik gewoon verhinderdata had ingediend zou dat met het oog op de vraag stelling gewoon uitstel verleend worden.

Waarom nu deze bizarre handelswijze? Ik ben hier behoorlijk boos over. Elke keer naar uzelf toe redeneren en beschermend optreden tegen de beroepsgroep.”

1.15    Op 7 juni 2018, 14.50, heeft de griffier van de raad namens de voorzitter aan verzoeker bericht dat de in 1.13 en 1.14 bedoelde berichten geen aanleiding vormen om terug te komen op de in de brief van 6 juni 2018 weergegeven beslissing.

1.16    Verzoeker heeft hier dezelfde dag, 15.10 uur, op gereageerd met de mededeling dat hij de zaak heeft voorgelegd aan het Hof van Discipline “als klacht voor de raad”. Verzoeker heeft verder geschreven: “U bent voorbarig met uw beslissing en vooringenomen”.

1.17    Bij e-mail van 7 juni 2018, 15.43 uur, heeft de griffier van de raad verzoeker definitief opgeroepen voor de zitting van de raad op 18 juni 2018.

1.18    Het wrakingsverzoek (zie 1.2) is ingediend als reactie op dit laatste bericht.

1.19    De wrakingskamer heeft tot slot acht geslagen op de e-mail van 12 juni 2018, 20.03 uur, van verzoeker en de bij die e-mail gevoegde bijlagen.

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Het wrakingsverzoek is ingediend als een reactie op een bericht van de griffier aan verzoeker. Uit het wrakingsverzoek blijkt niet ondubbelzinnig tegen wie dat verzoek is gericht. Reeds om die reden is het kennelijk niet-ontvankelijk.

2.4    Voor zover het verzoek is gericht tegen de griffier, is verzoeker in zijn wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De griffier is geen lid van de raad en kan niet gewraakt worden.

2.5    Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de voorzitter, (…), dan wel de voorzitter en de leden van de raad, overweegt de wrakingskamer het volgende.

2.6    De beslissing van de voorzitter om het aanhoudingsverzoek van verzoeker in niet te honoreren is uitvoerig gemotiveerd in de brief van 6 juni 2018. De door verzoeker aangevoerde gronden van het wrakingsverzoek, zoals weergegeven in 1.2 betreffen slechts veronderstellingen en suggesties zonder enige onderbouwing. Concrete feiten waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van de voorzitter (en de leden) of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken. Het wrakingsverzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.6    Gelet op het voorgaande zal het verzoek met toepassing van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline zonder behandeling ter zitting worden afgewezen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de griffier en kennelijk  ongegrond voor zover het is gericht tegen de voorzitter, danwel tegen de voorzitter en de leden.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis en R. Oranje-Jorna, leden,  bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.