ECLI:NL:TADRSGR:2018:164 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-324/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:164
Datum uitspraak: 04-07-2018
Datum publicatie: 18-07-2018
Zaaknummer(s): 18-324/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 juli 2018

in de zaak 18-324/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 26 april 2018 met kenmerk R 2018/25 cij/mb, door de raad ontvangen op 30 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder treedt c.q. trad op als advocaat van de heer H., de ex-echtgenoot van klaagster, in een geschil met klaagster.

1.2    Klaagster werd bijgestaan door mr. S. Deze advocaat heeft namens klaagster aanspraak gemaakt op (na)betaling van alimentatie op basis van een tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gesloten convenant, bekrachtigd in een beschikking van de rechtbank (…).

1.3    In een e-mail van 13 februari 2017 heeft mr. S. verweerder een (op 9 februari 2017 gedateerd) bericht over het standpunt van klaagster gezonden.

1.4    Verweerder heeft bij e-mail van 22 maart 2017 op het standpunt van mr. S. gereageerd. In deze e-mail stelt verweerder zich onder meer op het standpunt dat het door mr. S. berekende bedrag aan verschuldigde alimentatie onjuist is.

1.5    Bij brief van 27 oktober 2017 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij door zijn e-mail van 22 maart 2017 de beschikking van de rechtbank (…) inzake de echtscheiding ondergraaft.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist dat hij een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden. Zijn verweer komt hierna - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) hij feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) hij (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    De voorzitter acht de ter discussie gestelde e-mail van 22 maart 2017 met inachtneming van het onder 4.1 vermelde uitgangspunt niet van dien aard dat verweerder daarmee op enigerlei wijze de grenzen van professioneel gedrag heeft overschreden. Hij verwoordt hierin het standpunt van zijn cliënt, de heer H. Dat klaagster dit standpunt niet deelt en zelfs strijdig acht met een rechterlijke uitspraak maakt dit niet anders. Opgemerkt zij hierbij dat verweerder als advocaat per definitie partijdig is en dient op te komen voor de belangen van zijn cliënt. Ook overigens is niet gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder. De klacht is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 4 juli 2018.