ECLI:NL:TADRSGR:2018:143 Raad van Discipline 's-Gravenhage 18-231/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:143
Datum uitspraak: 13-06-2018
Datum publicatie: 04-07-2018
Zaaknummer(s): 18-231/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks belang.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 juni 2018

in de zaak 18-231/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 28 maart 2018 met kenmerk R 2018/19 edl/dh, door de raad ontvangen op 29 maart 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is op 1 april 2007 bij E. B.V. in dienst getreden. Op 1 maart 2010 is zij benoemd tot bestuurder.

1.2 Begin 2017 werd de statutaire directie van E. B.V. gevormd door klaagster en F. B.V.

1.3 E. B.V. heeft meerdere aandeelhouders.

1.4 Bij besluit buiten vergadering in februari 2017 is F. B.V. ontslagen als statutair bestuurder en is mevrouw T., met de instemming van alle aandeelhouders, benoemd tot statutair bestuurder.

1.5 Op grond van artikel 14 lid 3 van de statuten van E. B.V. komt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging toe aan iedere directeur.

1.6 Klaagster heeft zich op 14 maart 2017 ziek gemeld.

1.7 Verweerder is (onder meer) gespecialiseerd in het arbeidsrecht.

1.8 Mevrouw T. heeft zich op 23 maart 2017 tot verweerder gewend. Zij wenste na haar benoeming als (mede)bestuurder van E. B.V. inzicht te krijgen in alle arbeidsrechtelijke verhoudingen die de vennootschap was aangegaan. E. B.V., in de daartoe statutair bevoegde persoon van mevrouw T., heeft verweerder daartoe de opdracht verstrekt.

1.9 Verweerder heeft de opdracht bij brief van 24 maart 2017 bevestigd aan E. B.V., ter attentie van mevrouw T. In het kader van deze opdracht heeft verweerder op 6 april 2017 een bezoek gebracht aan E. B.V. Op die datum heeft verweerder een aantal werknemers van E. B.V. ontmoet, maar niet klaagster. Voor deze werkzaamheden heeft verweerder E. B.V. (ter attentie van mevrouw T.) op 30 april 2017 een declaratie gezonden. 

1.10 Op 7 juli 2017 is een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden, bij welke gelegenheid klaagster als bestuurder van E. B.V. is ontslagen. Klaagster had zich voor deze vergadering afgemeld. Bij brief van 7 juli 2017 aan klaagster heeft mevrouw T. namens E. B.V. de arbeidsovereenkomst met klaagster opgezegd per 1 augustus 2017.

1.11 Op 21 augustus 2017 heeft klaagster een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam met als meest verstrekkende vordering de vernietiging van het ontslagbesluit van 7 juli 2017.

1.12 Op 22 augustus 2017 hebben F. B.V. en klaagster als gewezen statutair bestuurders van E. B.V. een verzoek strekkende tot faillietverklaring van E. B.V. ingediend bij de rechtbank Amsterdam.

1.13 Op 26 september 2017 heeft de mondelinge behandeling van het arbeidsrechtelijke verzoekschrift plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam, in welke procedure verweerder is opgetreden als advocaat van E. B.V. Diezelfde dag heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het faillissementsrekest, in welke zaak E. B.V. is bijgestaan door een andere advocaat.

1.14 Bij beschikking van 27 september 2017 heeft de rechtbank Amsterdam het verzoek tot faillietverklaring van E. B.V. afgewezen. In de arbeidsrechtelijke zaak heeft E. B.V. op 28 september 2017 een schriftelijk voorstel tot een minnelijke regeling gedaan. Bij e-mail van 29 september 2017 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder bericht dat klaagster niet instemde met het voorstel van E. B.V.

1.15 Bij brief van 29 september 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.16 Op 26 oktober 2017 heeft de rechtbank Amsterdam een beschikking gewezen in de arbeidszaak. In die beschikking heeft de rechtbank het ontslagbesluit van 7 juli 2017 niet vernietigd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij tekort is geschoten in zijn taakvervulling;

b) hij onzorgvuldig heeft gehandeld;

c) hij heeft opgetreden voor verschillende opdrachtgevers die niet hetzelfde belang hebben.

2.2 Ter toelichting op haar klacht heeft klaagster onder meer het volgende aangevoerd. Verweerder trad op voor E. B.V., terwijl klaagster daar - als bestuurder - geen wetenschap van had. Verweerder heeft de hem gegeven opdrachten gewoonweg uitgevoerd zonder hierover informatie bij klaagster in te winnen. Bovendien heeft verweerder optreden voor zowel E. B.V. als aandeelhouder T.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht moet worden afgewezen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat van een tegenstrijdig belang geen sprake is. Verweerder heeft zijn werkzaamheden uitsluitend voor E. B.V. verricht en niet voor een andere derde (belanghebbende) partij, zoals aandeelhouder T. Evenmin heeft verweerder anderszins gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. 

3.2 Voor het overige komt het verweer - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.2 De voorzitter is van oordeel dat klaagster als voormalig bestuurder van E. B.V. weliswaar een zeker belang heeft bij de onderhavige klacht, maar dit is slechts een afgeleid belang. Dat is onvoldoende om de klacht ontvankelijk te doen zijn. Er was voor klaagster derhalve geen tuchtrechtelijke ingang.

4.3 De klacht is in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 13 juni 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2018 verzonden.