ECLI:NL:TADRSGR:2018:13 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-236/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:13
Datum uitspraak: 22-01-2018
Datum publicatie: 28-01-2018
Zaaknummer(s): 17-236/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Verzet ongegrond. Ten overvloede overweegt de raad dat ook hetgeen in verzet is aangevoerd niet meebrengt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, gelet op onder meer het met de wettelijke termijn van drie jaar beoogde belang van rechtszekerheid.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 januari 2018

in de zaak 17-236/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 september 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 maart 2017 met kenmerk K222 2016 dk/smo, door de raad ontvangen op 20 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 20 juli 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet, welke beslissing op 20 juli 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij faxbrief van 17 augustus 2017, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de gemachtigde van klager namens klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 november 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en van verweerster, bijgestaan door [gemachtigde].

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 17 augustus 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is op 2 februari 2012 op staande voet ontslagen. Verweerster heeft hem bijgestaan een geschil met zijn voormalige werkgever.

2.2 Sinds 21 februari 2013 werd klager bijgestaan door een andere advocaat, genaamd mr. K. Deze advocaat heeft de gemachtigde van klager per (ongedateerde) e-mail als volgt bericht:

“Geachte confrère,

In goede orde ontving ik uw bericht d.d. 17 april jongstleden waarin u mij verzocht om u in de zaak van mijn voormalig cliënt [klager] tegen zijn voormalig werkgever (…) van informatie te voorzien ter zake het verloop van voormelde zaak. (…)

De omvang van het al of niet handelen van [verweerster] was [klager] begin 2013, blijkens zijn vragen over zijn financiële situatie aan de leden van de Haagse Wetswinkel van wie ik de zaak van [klager] doorverwezen kreeg, niet bekend op het moment dat hij zich tot mijn kantoor wendde. Hij wist dat hij in 2012 een advocaat had, maar niet dat het ontslag niet correct was aangevochten. Bij schrijven d.d. 22 februari 2013 heb ik voor [klager] diens ontslag op staande voet aangevochten c.q. getracht de wederpartij te bewegen het ontslag op staande voet te doen herzien. Nu zoals ik begreep dit door [verweerster] (…) nog niet was gedaan ondanks het feit dat door haar wel een toevoeging was verkregen met het belang van (aanvechting van) een nietig ontslag als door haar verwoord bij toevoegingsaanvraag d.d. 21 februari 2012, bleek deze poging vruchteloos. (…)”

2.3 Bij brief van 19 september 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tekort is geschoten in de behartiging van klagers belangen. Klager verwijt verweerster in het bijzonder dat zij onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de ontslagaanzegging van zijn voormalige werkgever, waardoor klager nooit de mogelijkheid heeft gehad om zich te verweren tegen zijn ontslag en hij schade heeft opgelopen. 

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich niet met de beslissing van de voorzitter kan verenigen. Klager heeft gewacht met het indienen van de klacht omdat lange tijd niet bekend was bij wie de fout lag. Om te achterhalen wat er precies aan de hand was, heeft de gemachtigde van klager meerdere malen contact moeten leggen met verweerster. Hierop kwam vaak geen of pas na langere tijd een reactie.  

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht en het verzet verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn oordeel heeft betrokken. Klager heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet moet daarom ongegrond worden verklaard.

5.2 Ten overvloede overweegt de raad dat ook hetgeen in verzet is aangevoerd niet meebrengt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, gelet op onder meer het met de wettelijke termijn van drie jaar beoogde belang van rechtszekerheid.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 22 januari 2018 verzonden.