ECLI:NL:TADRSGR:2018:116 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-750/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:116
Datum uitspraak: 02-01-2018
Datum publicatie: 31-05-2018
Zaaknummer(s): 17-750/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 2 januari 2018

in de zaak 17-750/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 september 2017 met kenmerk K076 2017 dk/ab, door de raad ontvangen op 14 september 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Tegen klager heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden in verband waarmee hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten.

1.2 De officier van justitie heeft verweerster, als advocaat van klager, bij brief van 18 oktober 2011 meegedeeld dat klager wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs niet verder zou worden vervolgd.

1.3 Omdat klager in voorlopige hechtenis had verbleven, heeft verweerster namens hem een verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering opgesteld, teneinde schadevergoeding te verkrijgen voor de periode dat klager ten onrechte gedetineerd was geweest.

1.4 Namens klager heeft verweerster in een op 17 januari 2012 door de griffie van de rechtbank Den Haag ontvangen verzoekschrift gevraagd klager een bedrag van in totaal EUR 3.623,01 toe te kennen. 

1.5 Bij beschikking van 3 april 2012 heeft de rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer in strafzaken, klager een bedrag van in totaal EUR 1.470,- toegekend en het anders of meer verzochte afgewezen. 

1.6 Verweerster heeft namens klager op 16 april 2012 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 3 april 2012. Het gerechtshof Den Haag heeft dit hoger beroep op 12 juli 2012 in raadkamer behandeld.

1.7 Bij beschikking van 6 september 2012 heeft de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Den Haag de beschikking waarvan beroep vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek. In deze beschikking heeft het gerechtshof onder meer het volgende overwogen:

“(…) Op grond van artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering moet een verzoek als het onderhavige worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak, derhalve uiterlijk op de negentigste dag van die termijn.

Het hof gaat er op de voet van artikel 3:37 van het Burgerlijk Wetboek van uit dat de genoemde termijn een aanvang neemt op de dag waarop de gewezen verdachte of de advocaat die hem in rechte vertegenwoordigt, de mededeling over het einde van de zaak ontvangt. Door de ontvangst heeft die mededeling immers haar werking.

 [Verweerster] heeft in raadkamer meegedeeld dat zij de sepotbeslissing d.d. 18 oktober 2011 op 19 oktober 2011 heeft ontvangen. De termijn is dus, gelet op het vorenstaande, op 19 oktober 2011 aangevangen.

Het verzoekschrift is op 17 januari 2012 ter griffie van de rechtbank

‘s-Gravenhage ingekomen, derhalve op de eenennegentigste dag na aanvang van de termijn. Het verzoekschrift is mitsdien te laat ingediend. (…)”

1.8 Bij brief van 7 september 2012 heeft verweerster klager meegedeeld dat het gerechtshof het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk had verklaard omdat het verzoek één dag te laat zou zijn ingediend. Voorts heeft verweerster klager een kopie van de beschikking toegezonden.

1.9 Bij brief van 20 maart 2017 heeft klager bij de Nederlandse Orde van Advocaten een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij een beroepsfout heeft gemaakt door het verzoekschrift ex artikel 591a lid 4 juncto artikel 591 lid 2 Wetboek van Strafvordering te laat in te dienen.

3 VERWEER

3.1 Het verzoekschrift ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering is op 29 december 2011 aan klager gezonden zodat hij het kon ondertekenen - hetgeen op grond van vaste jurisprudentie verplicht is. Omdat zij het verzoekschrift nog niet ondertekend retour had ontvangen, heeft verweerster het klager op 13 januari 2012 nogmaals toegezonden. Op 17 januari 2012 rond 16.00 uur heeft de zoon van klager het door klager ondertekende verzoekschrift op het kantoor van verweerster afgeleverd. Verweerster heeft het verzoekschrift direct bij de centrale balie van de rechtbank ingediend.

3.2 Verweerster meent bovendien dat het niet reëel en niet te voorzien was dat het gerechtshof zou aanknopen bij het Burgerlijk Wetboek en een niet-ontvankelijkheid zou uitspreken. De rechtbank concludeerde tot toewijzing van het verzoek en ook de advocaat-generaal heeft het primaire standpunt tot niet-ontvankelijkheid op de zitting in hoger beroep gewijzigd.

4 BEOORDELING

4.1 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2 Klager heeft zijn klacht bij de Nederlandse Orde van Advocaten ingediend op 20 maart 2017, terwijl het gerechtshof Den Haag reeds bij beschikking van 6 september 2012 heeft geoordeeld dat het verzoekschrift te laat is ingediend. Verweerster heeft klager bij brief van 7 september 2012 een kopie van de beschikking toegezonden. De voorzitter gaat er daarom van uit dat klager omstreeks 8 september 2012 op de hoogte was van het (vermeende) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet ruimschoots overschreden. Dit betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is niet gebleken.

4.3 De klacht is niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 januari 2018.

Deze beslissing is in afschrift op 2 januari 2018 verzonden.