ECLI:NL:TADRSGR:2018:1 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-657/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2018:1
Datum uitspraak: 02-01-2018
Datum publicatie: 11-01-2018
Zaaknummer(s): 17-657/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende feitelijke onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van  2 januari 2018

in de zaak 17-657/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk R 2017/59 ml/mb, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak.

1.2    Klager werd verdacht van (primair) poging tot doodslag danwel (subsidiair) zware mishandeling. Het slachtoffer was een politieagente. Voorts werd hij verdacht van mishandeling van een aantal politieagenten.

1.3    Op 3 februari 2016 heeft verweerder klager in de penitentiaire inrichting (hierna: de PI) bezocht.

1.4    Op 5 februari 2016 is de strafzaak inhoudelijk behandeld door de rechtbank.

1.5    Bij brief van 11 februari 2016 heeft verweerder klager jurisprudentie en een wetenschappelijk artikel toegezonden. Deze documenten waren ook aan de rechtbank overgelegd in de strafzaak tegen klager. 

1.6    Op 18 februari 2016 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. De rechtbank heeft de poging tot zware mishandeling alsmede de mishandeling bewezen verklaard en klager ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege ontoerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft gelast dat klager gedurende een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.

1.7    Klager en de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Klager heeft zijn hoger beroep ingetrokken.

1.8    Ter zitting op 14 juli 2016 heeft de raadkamer van het gerechtshof beslist tot voortzetting van de voorlopige hechtenis van klager. Verweerder heeft klager tijdens de behandeling in raadkamer bijgestaan.

1.9    Op 7 september 2016 heeft verweerder een verzoek tot overname van de zaak ontvangen van mr. B. Op 15 september 2016 ontving verweerder een verzoek tot overname van mr. H. Verweerder heeft het dossier aan mr. H overgedragen.

1.10    Bij brief van 20 maart 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken heeft de klacht als volgt weergegeven.

a)    Verweerder is tekortgeschoten in zijn bijstand aan klager;

b)    Verweerder heeft niet naar klager geluisterd;

c)    Verweerder heeft een slecht pleidooi gehouden;

d)    Verweerder heeft de pleitnota niet aan klager verstrekt.

2.2    De voorzitter begrijpt dat klager het volgende aan de klacht(onderdelen) ten grondslag legt. Verweerder heeft in de strafzaak ten onrechte niet aangevoerd dat sprake was van discriminatie tegen klager. Klager heeft vele malen, maar tevergeefs, gevraagd om toezending van de pleitnota. Klager heeft, toen verweerder hem in de PI bezocht, uiteengezet hoe hij wenste dat verweerder zijn verdediging zou voeren. Verweerder heeft daaraan geen gevolg gegeven. Klager kon het politiedossier niet lezen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a) en b)

4.1    Volgens verweerder was van discriminatie in deze kwestie geen sprake. Verweerder achtte het daarom niet in het belang van klager om de betrokken agenten het verwijt van discriminatie te maken.

4.2    Klager heeft zijn stelling dat sprake was van discriminatie en dat het in zijn belang was dat dat door de verdediging in zijn strafzaak naar voren zou worden gebracht niet feitelijk onderbouwd. In aanmerking genomen dat een advocaat vrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij bij die behandeling kan komen te staan, komt de voorzitter tot de conclusie dat de klacht op dit punt kennelijk ongegrond is.

4.3    Tegen de stelling van klager dat hij het politiedossier niet kon lezen heeft verweerder aangevoerd dat klager ter voorbereiding van de bespreking met verweerder markeringen en aantekeningen had gemaakt in het dossier. Gelet daarop heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat klager het dossier niet heeft kunnen lezen. Volgens verweerder heeft klager hem er ook niet op gewezen dat hij het dossier niet kon lezen.

4.4    In het licht van dit verweer heeft klager ook dit onderdeel van zijn klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd en de klacht is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) en d)

4.5    Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager telkens alle stukken, waaronder het volledige procesdossier, heeft verstrekt. Volgens verweerder heeft hij de wijze van verdediging met klager besproken, onder meer toen hij klager in de PI heeft bezocht. Bij dat bezoek is ook de inhoud van het pleidooi met klager besproken en is aan klager een kopie van het pleidooi overhandigd.

4.6    In het licht van dit verweer heeft klager de klachtonderdelen c en d onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.

Slotsom

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 2 januari 2018.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 januari 2018 verzonden.