ECLI:NL:TADRSGR:2017:88 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-826/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:88
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 29-05-2017
Zaaknummer(s): 16-826/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet; klacht tegen advocaat wederpartij in familierechtkwestie

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 mei 2017

in de zaak 16-826/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 december 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 augustus 2016 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 20 december 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 22 december 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Verweerder heeft pleitaantekeningen overgelegd.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen verzet is ingesteld en van de stukken op basis waarvan die beslissing is gegeven. De raad heeft daarnaast kennis genomen van het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Bij beschikking van 8 april 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding uitgesproken tussen klager (hierna ook: de man) en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw).

2.2    De drie minderjarige kinderen van de man en de vrouw zijn bij beschikking van 8 januari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: Bureau Jeugdzorg). De termijn van ondertoezichtstelling is vervolgens meermalen verlengd.

2.3    Tussen klager en de vrouw spelen verschillende procedures in verband met omgang tussen klager en de kinderen, alsmede de ondertoezichtstelling. De vrouw wordt in die procedures sinds het najaar van 2015 bijgestaan door verweerder. Voor die tijd werd zij bijgestaan door een andere advocaat.

2.4    Bij verzoekschrift van 2 mei 2013 heeft de vrouw de toevertrouwing van de minderjarige kinderen verzocht, alsmede het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.

2.5    Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 juni 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de woning en de kinderen aan de vrouw toegewezen. Voorts heeft de kinderrechter de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om in het kader van de bodemprocedure een onderzoek in te stellen naar de opvoedingssituatie van de drie minderjarige kinderen en de rechtbank dienaangaande te rapporteren en te adviseren. Het definitieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dateert van 21 november 2013.

2.6    Bij beschikking van 27 januari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw.

2.7    In september 2015 is de vrouw verhuisd naar een andere woonplaats. Zij heeft de wens uitgesproken dat de kinderen naar een school in de buurt van haar nieuwe woning zouden gaan. De man heeft hiervoor geen toestemming verleend. Op 19 oktober 2015 heeft verweerder namens de vrouw bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoekschrift ingediend tot het geven van vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige kinderen op een andere school ex artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek. Op 26 oktober 2015 heeft verweerder in diezelfde procedure een verzoekschrift voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Bij beschikking van 22 december 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant vervangende toestemming verleend. 

2.8    Bij e-mail van 27 oktober 2015 heeft de advocaat van klager hem bericht dat de vrouw werd bijgestaan door een nieuwe advocaat, zijnde verweerder.

2.9    Op 27 januari 2016 heeft verweerder namens de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. In het verzoekschrift heeft verweerder namens de vrouw verzocht een definitieve beslissing te nemen in de bodemprocedure, inhoudende dat de kinderen eenmaal per 14 dagen op zaterdag bij de man zouden zijn. Daarnaast heeft verweerder namens de vrouw verzocht een voorlopige voorziening te treffen en daarbij te bepalen dat de omgangsmomenten van de man met twee van zijn minderjarige kinderen elke woensdag zouden vervallen. De man heeft daartegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. Alle verzoeken zijn bij beschikking van 8 maart 2016 van de rechtbank Oost-Brabant afgewezen.

2.10    Bureau Jeugdzorg heeft de vrouw op 6 januari 2016 schriftelijke aanwijzingen ex artikel 1:263 lid 1 Burgerlijk Wetboek gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van de kinderen. Verweerder heeft op 20 januari 2016 namens de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, strekkende tot vervallenverklaring van deze schriftelijke aanwijzingen. De kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dit verzoek bij beschikking van 17 maart 2016 afgewezen.

2.11    Bij verzoekschriften van 29 februari 2016 heeft Bureau Jeugdzorg een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor de kinderen gevraagd. Verweerder heeft namens de vrouw op 7 maart 2016 een verweerschrift ingediend en om afwijzing van de verzoeken gevraagd.

2.12    Bij brief van 12 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, kort samengevat:

a)    partijen niet adequaat informeert/heeft geïnformeerd;

b)    de werkelijkheid verdraait/heeft verdraaid, informatie achterhoudt/heeft achtergehouden en informatie uit zijn verband rukt/heeft gerukt;

c)    zaken stelt/heeft gesteld en beweert/heeft beweerd die onwaar zijn en deze als feiten poneert/heeft geponeerd;

d)    zich grievend jegens klager heeft uitgelaten;

e)    nodeloos procedures voert/heeft gevoerd.

3.2    Volgens klager zijn deze gedragingen tuchtrechtelijk verwijtbaar doordat verweerder:

-    de belangen van de kinderen, beschreven in het raadsrapport en beschikkingen, ontkent of negeert;

-    onwaarheden als feiten presenteert, feiten verdraait, alsmede informatie achterhoudt, verdraait en uit zijn verband rukt;

-    klager emotioneel ondermijnt door hem ten diepste te grieven;

-    nodeloos procedures aanhangig maakt en klager daarmee financieel ondermijnt;

-    wegen kiest die een toch al pijnlijk en verdrietig echtscheidingsconflict doen escaleren;

-    niet adequaat communiceert met partijen;

-    verwijtbaar gedrag van zijn cliënte vergoelijkt.

3.3    Klager heeft het volgende aan zijn verzetschrift ten grondslag gelegd.

a)    Volgens klager heeft de voorzitter bij zijn oordeel miskend dat het geschil met de vrouw een familierechtelijke kwestie betreft en dat daarom van verweerder een zekere terughoudendheid mag worden verwacht in het doen van uitlatingen over klager die naar redelijke verwachting als kwetsend ervaren zullen worden. Daarnaast had verweerder, gelet op het familierechtelijke karakter van het geschil, terughoudendheid moeten betrachten bij het instellen van procedures. In het licht van de feiten zoals vastgesteld in uitspraken die het geschil tussen klager en de vrouw betreffen en de psychiatrische diagnose van de vrouw is verweerder onvoldoende terughoudend geweest, aldus klager.

b)    Volgens klager heeft de voorzitter miskend dat klager zich ervan bewust is dat verweerder in de geschillen tussen klager en de vrouw partijstandpunten uitdraagt. De klacht van klager ziet erop dat verweerder “stellingen poneert als feiten, dan wel feitenmateriaal ontkent of negeert”.

c)    De voorzitter heeft de omstandigheid dat klager in de procedures tussen hem en de vrouw werd bijgestaan door een advocaat ten onrechte meegewogen in zijn oordeel over de klacht.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft in verzet gemotiveerd verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De gronden van verzet komen er in de kern op neer dat de voorzitter een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd.

5.2    De voorzitter heeft echter een juiste toetsingsmaatstaf gehanteerd, namelijk dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt en dat hij in het algemeen mag afgaan op de feiten die zijn cliënt hem verschaft.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat verweerder bij de behandeling van de zaken de grenzen van de vrijheid die hem daarbij toekomt niet heeft overschreden. Dit geldt ook indien in aanmerking wordt genomen dat het een familierechterlijk geschil betreft waarbij de belangen van drie minderjarige kinderen een prominente rol spelen. Niet gebleken is dat verweerder bij de behartiging van de belangen van de vrouw de belangen van klager of die van de kinderen onevenredig heeft geschaad door procedures te starten of standpunten in te nemen die geen redelijk doel konden dienen.

5.4    Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter geen onjuiste maatstaf aangelegd door in zijn beoordeling te betrekken dat klager in de geschillen met de vrouw werd bijgestaan door een advocaat, die het standpunt van verweerder in de procedures kenbaar kon maken.

5.5    Voor zover klager zich in verzet op het standpunt stelt dat de voorzitter ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die meebrengen dat verweerder de door de vrouw aangedragen feiten en documenten op juistheid had moeten controleren, heeft klager dit naar het oordeel van de raad onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.6    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en zal het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M.G.  van den Boogerd, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.