ECLI:NL:TADRSGR:2017:64 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-904/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:64
Datum uitspraak: 03-04-2017
Datum publicatie: 12-04-2017
Zaaknummer(s): 16-904/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Verweerder - zijnde de ex-werkgever van klager - heeft getracht een cliënt over te halen om door hem te worden bijgestaan, terwijl die cliënt klager als voorkeursadvocaat had opgegeven. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee een grens overschreden. De klacht is derhalve gegrond, maar de raad is gelet op de specifieke omstandigheden van het geval – waaronder de aard en achtergrond van de juridische geschillen tussen partijen en het feit dat ter zitting is gebleken dat verweerder nadien niet meer op een dergelijke wijze heeft gehandeld – niet van oordeel dat verweerder hiervoor een maatregel opgelegd moet krijgen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 april 2017

in de zaak 16-904/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 december 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 23 september 2016 met kenmerk R 2016/67 edl/mb aan de raad, door de raad ontvangen op 26 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 6 februari 2017 van de raad, in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager was tot 1 februari 2015 als advocaat in dienst bij het kantoor van verweerder. Over de afwikkeling van deze arbeidsovereenkomst en over de door de Raad voor Rechtsbijstand uit te betalen vergoedingen in dossiers op naam van klager bestaan tussen klager en verweerder thans diverse (juridische) geschillen. 

2.2 Eén van de cliënten van verweerders kantoor is c.q. was de heer K. 

2.3 Klager heeft op 28 november 2015 een voorkeursmelding ontvangen inzake de heer K. en hem diezelfde dag bezocht op het politiebureau.

2.4 Op 30 november 2015 vernam klager van de heer K. dat hij die dag via de arrestantenzorg telefonisch was benaderd door verweerder.

2.5 Bij brief van 1 december 2015 heeft klager een klacht ingediend over verweerder. 

2.6 Ten aanzien van een eerdere klacht van verweerder tegen klager, betreffende het verwijt dat klager de cliënten van verweerder zou hebben benaderd c.q. geronseld, heeft de deken partijen bij brief van 22 mei 2015 bevestigd dat tussen partijen was afgesproken dat klager niet actief de bestaande cliënten van verweerder zou benaderen en dat het verweerder vrijstond het één en ander te verifiëren.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich zonder overleg tot de cliënt van klager heeft gewend en getracht heeft de zaak over te nemen.

3.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Op 28 november 2015 ontving hij een voorkeursmelding van één van zijn cliënten, de heer K., en heeft hij hem bezocht. Op 30 november 2015 sprak klager de heer K. voor een tweede keer. De heer K. deelde klager toen mede dat hij vlak daarvoor – via de arrestantenzorg – ongevraagd telefonisch was benaderd door verweerder. Verweerder heeft tijdens dit gesprek geprobeerd om de heer K. over te halen om door verweerder te worden bijgestaan in de zaak waarvoor de heer K. op dat moment vast zat. Verweerder vroeg de heer K. onder andere waarom hij klager als voorkeursraadsman had opgegeven en zei dat hijzelf de belangen van de heer K. beter kon behartigen. Ook heeft verweerder de heer K. voorgehouden dat verweerder hem langer kende dan klager, dat verweerder een vertrouwensband met de heer K. had, dat verweerder in het verleden alle zaken van de heer K. heeft behandeld en dat het voor de heer K. beter zou zijn om ook nu door verweerder te worden bijgestaan – of woorden van gelijke strekking.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

4.2 Het kantoor van verweerder heeft de heer K., diens moeder en broer sinds 2011 in een vijftien- tot twintigtal strafzaken bijgestaan. Ten tijde van zijn dienstverband bij het kantoor van verweerder heeft klager de familie K. – als waarnemer van verweerder – een enkele keer bijgestaan.

4.3 Op maandag 1 december 2015 zag verweerder dat hij dat weekend sms-berichten had ontvangen waarin de moeder van de heer K. meldde dat de heer K. was aangehouden. Voorts vroeg de moeder van de heer K. verweerder in die berichten om bijstand. Verweerder heeft vervolgens naar de piketcentrale gebeld. Hem werd meegedeeld dat er geen melding bekend was. Omdat de mogelijkheid bestond dat de heer K. voor boetes of een openstaande straf was opgepakt, heeft verweerder de politie gebeld. Toen vervolgens bleek dat de heer K. inderdaad op het bureau zat, heeft verweerder gevraagd of hij hem telefonisch mocht spreken, hetgeen werd toegestaan. Verweerder heeft de heer K. gevraagd hoe het kwam dat klager hem had bezocht, te meer daar verweerder de heer K. sinds het ontslag van klager in 2015 inmiddels vijf keer op rij had bijgestaan. Daarop vertelde de heer K. verweerder dat hij op straat of bij een uitgaansgelegenheid was benaderd door klager, die hem vertelde dat hij voor zichzelf was begonnen en niet meer bij het kantoor van verweerder werkzaam was.

4.4 Verweerder heeft de heer K. daarop verteld dat het klager niet was toegestaan om verweerders klanten actief te benaderen, dat zijn moeder verweerder had ingeschakeld en dat bijstand door klager lastig zou kunnen worden in verband met de lopende zaken waarin verweerder de heer K. reeds bijstond. Op de vraag van de heer K. wat hij moest doen, antwoordde verweerder dat de heer K. klager mocht bellen en hem mocht vertellen dat hij net als altijd met verweerder door zou gaan. Naderhand belde de heer K. verweerder op met de mededeling dat klager hem na het telefoongesprek had bezocht en dat de heer K. had besloten om toch met klager door te gaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren.

5.2 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het verweerder – op grond van de eerder met de deken gemaakte afspraken – vrij stond om te verifiëren of klager verweerders bestaande cliënten had benaderd. Aldus mocht verweerder contact opnemen met de piketcentrale en – nadat hem was meegedeeld dat er geen melding bekend was – de politie bellen om te verifiëren waarom de heer K. vast zat. 

5.3 Verweerder is echter verder gegaan dan dat: hij heeft de heer K. om tekst en uitleg gevraagd en aangegeven dat de heer K. klager mocht bellen om te vertellen dat hij, net als altijd, met verweerder door zou gaan. Aldus heeft verweerder getracht om de heer K. over te halen om door hem te worden bijgestaan, terwijl de heer K. klager als voorkeursadvocaat had opgegeven. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee een grens overschreden. Hij had er in de gegeven omstandigheden bovendien beter aan gedaan om rechtstreeks contact met klager op te nemen en de heer K. niet bij de kwestie te betrekken.

5.4 De raad is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet. De klacht is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Hoewel de klacht gegrond is verklaard, is de raad gelet op de specifieke omstandigheden van het geval – waaronder de aard en achtergrond van de juridische geschillen tussen partijen en het feit dat ter zitting is gebleken dat verweerder na 30 november 2015 niet meer op een dergelijke wijze heeft gehandeld – niet van oordeel dat verweerder hiervoor een maatregel opgelegd moet krijgen. De raad is er voldoende van overtuigd dat verweerder in een volgende situatie anders zal handelen en meer terughoudendheid zal betrachten.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 3 april 2017 verzonden.