ECLI:NL:TADRSGR:2017:52 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1023/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:52
Datum uitspraak: 13-03-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1023/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over kwaliteit dienstverlening en gebrekkige informatieverstrekking. Onduidelijke en onvolledige opdrachtbevestiging, traagheid en herhaaldelijk verzenden van correspondentie naar verkeerd adres leveren tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Klacht gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 maart 2017

in de zaak 16-1023/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 februari 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 31 oktober 2016 met kenmerk R 2016/83 edl/dh, door de raad ontvangen op 1 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster. Verweerster is met voorafgaand bericht niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet en van het verweerschrift van verweerster d.d. 10 januari 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 14 juni 2014 heeft verweerster klaagster bevestigd haar te zullen bijstaan inzake haar echtscheiding. Diezelfde dag is een toevoeging aangevraagd, waarop door de Raad voor Rechtsbijstand op 21 juli 2014 positief is beslist.

2.2 Voor de betaling van de eigen bijdrage en het griffierecht heeft klaagster met verweerster een regeling getroffen.

2.3 Op 31 december 2015 heeft klaagster zich tot een nieuwe advocaat gewend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klaagster niet goed heeft bijgestaan. Meer specifiek wijst klaagster op het feit dat zij ondanks herhaald verzoek nooit informatie heeft gekregen over de voortgang van de procedure. Verweerster heeft ten onrechte aangegeven dat het verzoekschrift was ingediend en de financiële bijdrage van de Raad voor Rechtsbijstand geaccepteerd, maar deze niet heeft aangewend voor het daarvoor bestemde doel (namelijk het verlenen van rechtsbijstand. Klaagster stelt als gevolg van de handelwijze van verweerster schade te hebben geleden.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat hij gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien daarover door de cliënt wordt geklaagd. Wel zal de raad rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.

5.2 De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes die hij maakt is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat zijn proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.3 In het licht van deze maatstaf acht de raad het handelen van verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft geen enkele voortgang geboekt ondanks het evident grote belang dat klaagster daarbij had. Dat die vertraging het gevolg is geweest van oorzaken die niet aan verweerster te wijten zijn, te weten de slechte bereikbaarheid van klaagster, onduidelijkheid over hoe het verzoek diende te worden ingediend (al dan niet eenzijdig), tegenstrijdige berichten via de ex-echtgenoot van klaagster en late betaling van de eigen bijdrage, blijkt naar het oordeel van de raad niet uit de stukken. Integendeel: de opdrachtbevestiging is allerminst duidelijk en verweerster heeft voor haar (summiere) correspondentie met klaagster grotendeels een verkeerd adres gebruikt. In de opdrachtbevestiging is ook niet vastgelegd dat het verzoekschrift pas zou worden ingediend na voldoening van de eigen bijdrage en dat verweerster klaagster over de voortgang van de zaak, of problemen daarbij, heeft geïnformeerd blijkt in het geheel niet uit het dossier.

5.4 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster niet gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. De klacht is dan ook gegrond. 

5.5 De raad ziet geen aanleiding om aan klaagster schadevergoeding toe te kennen, omdat klaagster haar schade onvoldoende heeft onderbouwd.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster is gedurende een lange tijd ernstig tekortgeschoten in haar bijstand aan klaagster. Alles overziend en mede in aanmerking nemend het tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR  25,- aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 13 maart 2017 verzonden.