ECLI:NL:TADRSGR:2017:270 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-647/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:270
Datum uitspraak: 12-12-2017
Datum publicatie: 31-05-2018
Zaaknummer(s): 17-647/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 december 2017

in de zaak 17-647/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K071 2017 dk/ak, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een procedure betreffende een omgangsregeling tussen klaagster en haar kleinkinderen, alsmede een procedure tot benoeming van een bijzonder curator voor de kleinkinderen.

1.2 Bij brief van 16 januari 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot als volgt bericht:

“(…) Bijgaand zend ik u een kopie van de brief welke ik ontving van de rechtbank, waaruit blijkt dat er in uw zaak een mondelinge behandeling werd bepaald op dinsdag 18 maart 2014 om 13.15 uur. Hierbij roep ik u op om alsdan tijdig aanwezig te zijn. (…)

Ten aanzien van het tevens in uw verzoek opgenomen extra verzoek om over de kleinkinderen een bijzonder curator te benoemen (…), zal de rechtbank (...) op 22 januari a.s. een uitspraak doen. Daarover bericht ik u dan ten spoedigste.”

1.3 Bij brief van 14 maart 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot het volgende bericht:

“(….) Hierbij zend ik u toe het verweerschrift vaststelling omgangsregeling zoals dat namens uw dochter werd ingediend bij de rechtbank (...) in verband met de terechtzitting welke plaatsvindt op dinsdag 18 maart 2014 om 13.15 uur bij de rechtbank (...). U bevestigde mij telefonisch dat u dan aanwezig zult zijn. Wij spraken af elkaar een half uur voor de aanvang van de zitting te zullen treffen in de wachtruimte voor de zittingszalen.”

1.4 De Rechtbank (...) heeft bij beschikking van 6 mei 2014 geoordeeld dat niet of onvoldoende was aangetoond dat tussen klaagster en haar kleinkinderen een intensievere band bestaat dan tussen een gemiddeld kleinkind en diens grootouders.

1.5 Bij brief van 13 mei 2014 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot als volgt bericht:

“(…) Hierbij zend ik u toe een kopie van de teleurstellende beschikking van de rechtbank d.d. 6 mei 2014, waarbij de rechtbank u niet-ontvankelijk heeft verklaard in uw verzoek tot benoeming van een bijzonder curator voor de kinderen en tot vaststelling van een omgangsregeling. (…)

U heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden, te rekenen vanaf 6 mei 2014, hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak bij het Gerechtshof. Echter, ik zie op basis van de huidige feiten geen mogelijkheden om in hoger beroep tot een andere uitspraak te komen zodat ik u in overweging geef om, hoe moeilijk ook, in deze uitspraak te berusten. Mocht u echter toch een beroepsprocedure overwegen, dan dient u hiertoe spoedig een andere advocaat te raadplegen. (…)”

1.6 Bij brief gedateerd 2 maart 2017, aangevuld bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 29 maart 2017, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij het dossier ten onrechte heeft gesloten en vervolgens de rechtszaak niet snel genoeg heeft aangespannen;

b) zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd door klaagster het verweerschrift van haar dochter niet (tijdig) toe te sturen;

c) zij voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling bij de Rechtbank (...) de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd, onder meer door onvoldoende informatie en onderliggende stukken aan de rechtbank toe te zenden en niet te reageren op het moment dat de rechter vroeg of verweerster nog iets toe te voegen had;

d) zij buiten medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de wederpartij;

e) zij ervoor heeft gezorgd dat mr. B. klaagster op het laatste moment toch niet wilde bijstaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank (...).

2.2 Ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klaagster het volgende aangevoerd. Eind november 2013 heeft klaagster verweerster gebeld met de vraag hoe het met de zaak stond en wanneer zij een zitting kon verwachten. Het antwoord van verweerster was dat zij het dossier had gesloten omdat zij er - naar aanleiding van een telefoongesprek met de dochter van klaagster - van uit was gegaan dat alles goed was gekomen. Na het telefoontje van klaagster heeft verweerster een zitting aangevraagd die zou plaatsvinden op 18 maart 2014. 

2.3 Klaagster heeft klachtonderdeel b als volgt toegelicht. Op de dag van de zitting bij de Rechtbank (...) vroeg klaagster aan verweerster waarom zij het verweerschrift niet had ontvangen. Verweerster antwoordde toen dat zij het verweerschrift had verstuurd naar het oude adres van klaagster. Klaagster heeft navraag gedaan bij de nieuwe bewoner van haar voormalige woning, die haar vertelde niets te hebben ontvangen.

2.4 Ter toelichting op klachtonderdeel c heeft klaagster het volgende gesteld. Alleen haar dochter was tijdens de zitting aan het woord en toen zij verschrikkelijke uitlatingen deed over klaagster, heeft verweerster totaal niet ingegrepen om de waarheid te vertellen, terwijl zij van alles op de hoogte was.

3 VERWEER

3.1 Bij brief van 13 mei 2014 heeft verweerster klaagster bevestigd dat zij geen hoger beroep zou instellen tegen de uitspraak d.d. 6 mei 2014 van de Rechtbank (...). Verweerster heeft een afspraak gemaakt om het dossier op 22 mei 2014 persoonlijk af te geven aan klaagster en nog een persoonlijk gesprek met haar gevoerd.

3.2 Zowel voor, tijdens als na de procedure bij de Rechtbank (...) heeft verweerster geprobeerd om tot een oplossing voor klaagster te komen. Zij heeft klaagster naar beste kunnen bijgestaan. Tijdens de zitting heeft verweerster hetgeen ter zake deed aangevoerd. Het dossier was enorm en het is juist de taak van een advocaat om “niet alles over de schutting van de rechtbank te gooien”, maar een relevante schifting te maken.

3.3 Voor het overige komt het verweer - waar nodig - aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

4.1 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster het dossier ten onrechte heeft gesloten en vervolgens de rechtszaak niet snel genoeg heeft aangespannen.

4.2 Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3 Klachtonderdeel a heeft betrekking op de periode voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verzoekschrift. De uitnodiging voor die mondelinge behandeling (op 18 maart 2014) is door verweerster op 16 januari 2014 aan klaagster gezonden (zie hierboven bij randnummer 1.2). De voorzitter gaat er derhalve van uit dat klaagster de uitnodiging vlak na 16 januari 2014 heeft ontvangen.

4.4 Klaagster heeft haar klacht bij de deken ingediend op 2 maart 2017 en aangevuld bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 29 maart 2017. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet overschreden. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de voorzitter niet gebleken.

4.5 Klachtonderdeel a is niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel b

4.6 Bij de beoordeling van de navolgende klachtonderdelen stelt de voorzitter voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan (met andere woorden: de advocaat als dominus litis). Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.7 Voorts geldt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8 In klachtonderdeel b verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, onvoldoende heeft geïnformeerd door klaagster het verweerschrift van haar dochter niet (tijdig) toe te sturen.

4.9 Verweerster heeft dit verwijt gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij diverse stukken overgelegd, waaronder haar brief van 14 maart 2014 aan klaagster en haar echtgenoot. Uit die brief blijkt onder meer dat verweerster klaagster op 14 maart 2014 het verweerschrift van de dochter van klaagster heeft toegezonden. Dat klaagster die brief en het verweerschrift niet (tijdig) zou hebben ontvangen, is niet aannemelijk geworden. Om die reden is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.10 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster volgens klaagster voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling bij de Rechtbank (...) de belangen van klaagster onvoldoende heeft behartigd, onder meer door onvoldoende informatie en onderliggende stukken aan de rechtbank toe te zenden en niet te reageren op het moment dat de rechter vroeg of verweerster nog iets toe te voegen had.

4.11 Verweerster is als advocaat dominus litis en had om die reden bij de behandeling van de zaak van klaagster de leiding. Verweerster diende vanuit haar eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak klaagsters belangen het beste werden gediend en welke stukken in dat kader aan de rechtbank dienden te worden overgelegd. Naar het oordeel van de voorzitter is op geen enkele wijze gebleken dat verweerster de belangen van klaagster voorafgaand aan of tijdens de zitting onvoldoende heeft behartigd.

4.12 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.13 Klaagster verwijt verweerster dat zij buiten medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de wederpartij. Deze stelling is door verweerster betwist, terwijl het klachtdossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de juistheid van klaagsters stelling. Om die reden is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e

4.14 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij ervoor heeft gezorgd dat mr. B. klaagster op het laatste moment toch niet wilde bijstaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank (...). Klaagster heeft de juistheid van deze stelling echter niet aangetoond.

4.15 Nu niet is gebleken dat verweerster enige invloed heeft gehad op de beslissing van mr. B. om de belangen van klaagster in hoger beroep niet te behartigen, is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen b, c, d en e, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 12 december 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2017 verzonden.