ECLI:NL:TADRSGR:2017:260 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-365/|DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:260
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 22-12-2017
Zaaknummer(s): 17-365/|DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 17-365/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 augustus 2017 op de klacht van:

klager

tegen:

 verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 3 mei 2017 met kenmerk R 2017/32 ml/dh, door de raad ontvangen op 4 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 8 augustus 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 8 augustus 2017 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 25 augustus 2017, door de raad ontvangen op 29 augustus 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 november 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 25 augustus 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op 7 september 2016 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met de opschorting en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Klager had tegen deze besluiten zelf reeds twee bezwaarschriften bij de gemeente ingediend.

2.2    Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de met klager gemaakte afspraken als volgt aan hem bevestigd:

“Ivm stopzetting WWB uitkering heeft u een bezwaar tegen dit besluit ingediend. (…) U ontvangt een brief met een uitnodiging hoorzitting die dient U aan mij te overhandigen ivm het invullen van verhinderdata. Ik zal mij (…) stellen bij de afd bezwaar en beroep van de gemeente Rotterdam.

Tevens zal ik een voorlopige voorziening aanvragen ivm het verstrijken van tijd tussen behandeling hoofdzaak ivm herstel uitkering.

De kosten in de hoofdzaak bedragen eigen bijdrage € 143,-- de kosten ivm de voorlopige voorziening bedragen eigen bijdrage € 143,-- en griffierecht € 46,--, bedragen zijn geschatte bedragen op grond van het feit dat U meedeelde dat U al jaren WWB uitkering heeft.”

2.3    Omdat de gemeente de door klager ingediende bezwaarschriften niet had ontvangen, heeft verweerder namens klager op 8 september 2016 bezwaarschriften ingediend tegen de opschorting en intrekking van klagers bijstandsuitkering.

2.4    Op 8 september 2016 heeft verweerder namens klager tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de Rechtbank Rotterdam.

2.5    Op 7 oktober 2016 heeft  een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Klager is tijdens de zitting bijgestaan door verweerder. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter besloten om het vooronderzoek te hervatten. Hoewel de voorzieningenrechter het niet nodig vond om na afronding van het vooronderzoek een tweede zitting te houden, heeft er op verzoek van klager op 28 oktober 2016 toch een tweede zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft deze zitting uiteindelijk als toehoorder bijgewoond. De voorzieningenrechter heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de gemeente vanaf 9 september 2016 aan klager voorschotten verstrekt.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich niet heeft gehouden aan de afspraak om de bezwaarschriften van klager terug te brengen tot één bezwaarschrift;

b)    tijdens de zitting op 7 oktober 2016 geen financieel overzicht paraat had en zich tot tegenstander van klager heeft ontpopt en de zitting heeft besloten met een “autisme etikettering”;

c)    aanwezig was bij de zitting op 28 oktober 2016, terwijl klager had gezegd geen prijs te stellen op zijn aanwezigheid;

d)    klager tegenover de rechter en de wederpartij zwart heeft gemaakt.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager in het verzet aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.2    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.