ECLI:NL:TADRSGR:2017:255 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-151/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:255
Datum uitspraak: 18-12-2017
Datum publicatie: 18-12-2017
Zaaknummer(s): 17-151/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verzet ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 18 december 2017

in de zaak 17-151/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 11 mei 2017 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 14 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 februari 2017 met kenmerk K264 2016 dk/sh, door de raad ontvangen op 8 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 11 mei 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 11 mei 2017 aan klaagster verzonden.

1.4    Bij brief van 6 juni 2017, door de raad ontvangen op 7 juni 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 30 oktober 2017 in aanwezigheid van de heer F. Dorenstouter, echtgenoot en gemachtigde van klaagster, en verweerder.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 6 juni 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is op de voet van het bepaalde in artikel 13 van de Advocatenwet door de deken aangewezen om zijn diensten te verlenen aan klaagster.

2.2    Verweerder heeft de opdracht van klaagster bevestigd bij brief van 25 augustus 2016. Daarin staat onder meer:

“(…) Naar aanleiding van onze bespreking van (…) 24 augustus jl., bevestig ik u hierbij dat ik u in bovengenoemde kwestie juridisch zal bijstaan. (…)

U hebt mij n.a.v. de aanwijzing door de Deken de opdracht verstrekt om u te adviseren inzake de mogelijkheden om de Staat aansprakelijk te stellen voor de door u gestelde fouten van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de RvS in de toepassing van het EU recht en/ of onjuiste implementatie van de Richtlijn. Ik heb de nodige stukken van u ontvangen. (…)

Wij bespraken dat ik de zaak zal bestuderen en u over uw kansen een procesadvies zal geven. Indien ik een redelijke kans zie, kan ik een procedure tegen de Staat beginnen. Ik wacht eerst de verlening van de toevoeging en de betaling eigen bijdrage af. Ik wijs er op dat ik de tijd nodig heb om met een goed advies te komen. Die tijd is er nu u de verjaringstermijn onlangs heeft gestuit. (…)”

2.3    Bij brief van 26 oktober 2016 heeft verweerder klaagster geadviseerd over het aansprakelijk stellen van de Staat. De conclusie van het advies van verweerder is als volgt:

“Naar mijn mening heeft de Afdeling het gemeenschapsrecht niet geschonden en is de Richtlijn niet onjuist of onvolledig geïmplementeerd, althans niet op een wijze die in causaal verband staat met de door u geleden schade. De reden van verwerping van uw beroep is vooral gelegen in een waardering van de feiten. Dat deze afweging in uw nadeel heeft uitgepakt betekent naar mijn mening niet dat sprake is van evidente strijd met het gemeenschapsrecht. De door u genoemde zaak is naar mijn mening niet vergelijkbaar. Ik ben daarom van mening dat een schadeclaim tegen de Staat geen redelijke kans van slagen heeft. Om deze reden laat ik het bij dit advies en zal ik geen zaak beginnen.”

2.4    Bij brief van 14 november 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klaagster geadviseerd over haar kansen in een procedure tegen de Staat, terwijl zij niet om advies had verzocht maar uitsluitend om het starten van een procedure tegen de Staat.

b)    Volgens klaagster heeft verweerder niet deskundig, integer, partijdig en onafhankelijk geadviseerd.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

a)    De voorzitter is niet werkelijk ingegaan op de klachten.

b)     De beoordeling van de voorzitter is ongemotiveerd en berust op onjuistheden en nalatigheden.

c)    De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder een gemotiveerd en deugdelijk advies heeft gegeven.

d)    De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder niet is tekortgeschoten jegens klaagster.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

5.2    De voorzitter is in de beslissing van 11 mei 2017 ingegaan op de klacht zoals geformuleerd door klaagster. Dat de voorzitter een oordeel heeft gegeven dat klaagster onwelgevallig is, doet daaraan niet af. De voorzittersbeslissing is begrijpelijk gemotiveerd. De stelling dat de beslissing zou berusten op onjuistheden en nalatigheden heeft klaagster onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.3    In aanmerking genomen dat namens klaagster ter zitting is erkend dat de bestuursrechtelijke procedure voor klaagster negatief is afgelopen in verband met de beoordeling van de feiten, is het oordeel van de voorzitter dat verweerder in zijn advisering aan klaagster niet is tekortgeschoten niet onbegrijpelijk.

5.4    De slotsom is dat de door klaagster aangevoerde gronden van verzet niet slagen en dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.

5.5    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2017 verzonden.