ECLI:NL:TADRSGR:2017:205 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-281/DH/RO-a

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:205
Datum uitspraak: 23-10-2017
Datum publicatie: 24-10-2017
Zaaknummer(s): 17-281/DH/RO-a
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De verwijten dat klaagster inhoudelijk tekort is geschoten in haar advisering aan klager, dat zij bij de facturatie niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt en dat zij langere tijd niet bereikbaar was voor klager, zijn ongegrond. Dat de interne klacht die klager over verweerster heeft ingediend niet is behandeld zoals in het kader van een interne klachtprocedure bij een advocatenkantoor mag worden verwacht – wat daar ook van zij – kan verweerster niet worden tegengeworpen, aangezien zij die interne klacht niet heeft behandeld. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 oktober 2017

in de zaak 17-281/DH/RO-a

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 april 2017 met kenmerk R 2017/24 edl/dh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen, alsmede van de brief van de gemachtigde van verweerster van 11 augustus 2017 met acht producties (productie 27-34).

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 21 oktober 2013 is klager met zijn (thans) ex-echtgenote getrouwd. Voorafgaand aan dit huwelijk is uit deze relatie een kind geboren. In oktober 2014 heeft de ex-echtgenote aan klager meegedeeld dat zij van hem wilde scheiden.

2.2 Klager heeft zich vervolgens gewend tot het kantoor waar verweerster werkzaam is. Op 23 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerster, waarin werd overeengekomen dat verweerster klager zou bijstaan in de echtscheidingsprocedure. Op 24 oktober 2014 heeft verweerster klager een opdrachtbevestiging gezonden. Daarin is onder meer opgenomen dat het uurtarief van verweerster EUR 220,- bedroeg en dat mogelijk een medewerker van het kantoor zou worden ingeschakeld met een uurtarief variërend van EUR 115,- tot EUR 220,-.

2.3 Op 28 november 2014 heeft een viergesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is overeenstemming bereikt over de zorgregeling en de verdeling van de kerstvakantie. Daarna is – zonder resultaat – schriftelijk onderhandeld over de kinder- en partneralimentatie.

2.4 Voor werkzaamheden in oktober en november 2014 zijn aan klager facturen van respectievelijk EUR 918,50 en EUR 4.850,62 gezonden. Klager heeft deze facturen voldaan. Uit de specificatie bij de declaratie over november 2014 blijkt dat 30 minuten in rekening zijn gebracht voor overleg met een kantoorgenoot van verweerster tegen een uurtarief van EUR 250,-.

2.5 Op 17 december 2014 heeft de advocaat van de ex-echtgenote van verweerder een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de Rechtbank Den Haag, waarin zij verzocht om toevertrouwing van het kind aan de vrouw, een bedrag van EUR 1.949,- per maand aan kinderalimentatie en een bedrag van EUR 8.808,- per maand aan partneralimentatie.

2.6 Bij e-mail van 14 januari 2015 heeft verweerster klager een declaratie van EUR 4.099,90 gezonden in verband met verrichte werkzaamheden tot en met december 2014.

2.7 Op 16 januari 2015 heeft een zitting plaatsgevonden inzake de voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft klager op deze zitting bijgestaan.

2.8 Bij e-mail van 21 januari 2015 heeft klager verweerster laten weten dat hij niet tevreden was over haar dienstverlening en dat hij haar declaratie van 14 januari 2015 niet zou voldoen.

2.9 Verweerster heeft klager bij e-mail van 21 januari 2015 bericht dat zij de juistheid van de aan haar gemaakte verwijten betwist. Voorts heeft zij hem een declaratie ten bedrage van EUR 10.095,19 gezonden in verband met werkzaamheden in januari 2015.

2.10 Bij e-mail van 25 januari 2015 aan verweerster heeft klager de samenwerking beëindigd en meegedeeld dat hij inmiddels een andere advocaat in de arm had genomen. 

2.11 De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 30 januari 2015 uitspraak gedaan in de voorlopige voorzieningenprocedure. De minderjarige dochter is toevertrouwd aan de vrouw en tussen klager en zijn dochter is een zorgregeling vastgesteld. De kinderalimentatie is vastgesteld op een bedrag van EUR 630,- per maand en de partneralimentatie op een bedrag van EUR 4.520,- per maand. De rechtbank heeft op pagina 6 van zijn vonnis onder meer het volgende overwogen:

“Partijen twisten over de behoefte van de vrouw. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek een behoeftelijst overgelegd. Uit deze lijst volgt dat de vrouw haar behoefte stelt op een bedrag van € 6.110,00 netto per maand. De rechtbank is van oordeel dat de man de posten op deze lijst onvoldoende gespecificeerd heeft bestreden en zal om die reden de verschillende posten op de behoeftelijst niet afzonderlijk beoordelen. In het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw gestelde behoefte.”

2.12 Op 5 februari 2015 heeft het kantoor waar verweerster werkzaam is een klaagschrift van klager over verweerster ontvangen. Het klaagschrift is ter hand gesteld van de klachtenfunctionaris en – na onderzoek – ongegrond bevonden.

2.13 Op 13 februari 2015 heeft verweerster klager een declaratie gezonden in verband met het in rekening gebrachte griffierecht van EUR 404,33.

2.14 Klager heeft de drie declaraties van 14 januari, 21 januari en 13 februari 2015 ten bedrage van in totaal EUR 14.599,42 onbetaald gelaten.

2.15 Bij brief van 29 mei 2015 heeft een kantoorgenoot van verweerster klager verzocht de openstaande facturen te betalen. Aan dat verzoek heeft klager geen gevolg gegeven. Op 26 januari 2016 is een dagvaarding aan klager betekend, waarin betaling van de openstaande declaraties werd gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Klager heeft op zijn beurt reconventionele vorderingen ingesteld. In reconventie vorderde klager primair een verklaring voor recht dat verweerster tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens klager, ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van EUR 36.439,12, vermeerderd met wettelijke rente.

2.16 Bij beschikking van de Rechtbank Den Haag van 4 november 2015 is onder meer beslist dat klager aan zijn ex-echtgenote een bedrag aan partneralimentatie moet betalen van EUR 1.790,- per maand, gebaseerd op een behoefte van EUR 3000,- per maand. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat partijen gedurende hun huwelijk op zeer grote voet hebben geleefd, maar dat gelet op de korte duur van het huwelijk die riante leefwijze niet meebrengt dat sprake is van huwelijkse behoefte zoals door de vrouw gesteld.

2.17 Op 16 juni 2016 heeft in de procedure ter zake van de openstaande facturen, die door het kantoor van verweerster is aangespannen tegen klager, een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerster heeft, blijkens haar pleitnota die zij in het kader van die comparitie heeft overgelegd, ter zitting van 16 januari 2015 (zie hiervoor onder randnummer 2.7) onder meer gesteld:

“De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een gedegen onderzoek naar de behoefte van de vrouw, terwijl dit noodzakelijk is. Immers spelen meerdere factoren een rol bij bepaling van de behoefte van de vrouw. Partijen zijn amper een jaar gehuwd geweest. Zij zijn beiden pas begin 30 jaar en hebben beiden een universitaire studie genoten. Beiden hebben een goede baan. (…) De man meent dat in de onderhavige procedure moet worden beoordeeld wat de vrouw thans nodig heeft zonder dat een financiële noodsituatie ontstaat.”

2.18 Bij tussenvonnis van 10 augustus 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag de reconventionele vorderingen van klager afgewezen, omdat hij – kort samengevat – van oordeel was dat verweerster geen wanprestatie heeft gepleegd. Rechtsoverweging 5.5 van dat vonnis luidt als volgt:

“Als tweede grond voor wanprestatie voert [klager] aan dat [verweerster] onprofessioneel en ondeskundig heeft gehandeld. [Verweerster] zou de stellingen van de wederpartij in de voorlopige voorzieningenprocedure ter zitting onvoldoende hebben tegengesproken en (stellig) betwist en voorts de eigen stellingen van [klager] onvoldoende hebben onderbouwd. Als gevolg hiervan is door de voorlopige voorzieningenrechter onder meer een te hoog bedrag aan partneralimentatie opgelegd. [Verweerster] heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden met verwijzing naar het uitvoerige overleg dat aan het opstellen van (proces-)stukken met [klager] vooraf is gegaan en de inhoud van de ingediende stukken. Ook de kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [verweerster] op dit punt toerekenbaar tekort is geschoten. Ook hier is het toe te passen criterium: Wat mag van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat worden verwacht? Uit de overgelegde gedingstukken blijkt dat het standpunt van [klager] in de voorlopige voorzieningenprocedure gemotiveerd is weergegeven, waarbij de pleitnota nauwkeurig met [klager] is afgestemd. [Klager] heeft verder niet of onvoldoende specifiek aangegeven op welke punten [verweerster] vakmatig gezien te kort is geschoten. Dat de voorlopige voorzieningenrechter bij bepaalde onderdelen overweegt dat [klager] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd of een stelling van zijn vroegere echtgenote niet voldoende heeft weersproken, maakt dit niet anders. Niet of onvoldoende is komen vast te staan dat de uitkomst anders zou zijn geweest als [klager] c.q. [verweerster] het verweer anders of meer uitgebreid hadden ingericht. Daarnaast is eigen aan de voorlopige voorzieningenprocedure in echtscheidingszaken dat op basis van voorlopige gegevens moet worden beslist en het komt om die reden dan ook vaker voor dat, zoals ook hier, bij de definitieve vaststelling van de onderhoudsbijdrage, de rechter aan de hand van de dan beschikbare stukken op een ander bedrag uit komt.”

2.19 Bij vonnis van 26 oktober 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag een deskundige, mr. N., benoemd.

2.20 Op 20 januari 2017 heeft mr. N. een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht. In dit deskundigenbericht is onder meer het volgende opgenomen:

“De vragen van partij [klager]

vraag I en vraag II

Is het totaalbedrag van alle facturen, te weten € 20.368,50 met alle omstandigheden in aanmerking genomen een redelijk salaris, terwijl de procedure nog slechts de fase van de voorlopige voorzieningen had bereikt?

Is de tijd die [advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is] stelt te hebben besteed in de zaak [naam klager] daadwerkelijk verricht? Hierbij wordt verwezen naar de specificatie van de verstuurde facturen waaruit volgt dat er 88 uur en 17 minuten besteed is in de zaak van [klager].

beantwoording

1. De deskundige is van oordeel dat deze vragen alleen beantwoord kunnen worden wanneer kennis wordt genomen van het volledige dossier van partij [advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is] in deze zaak tot en met de datum waarop de zaak [is] overgedragen aan de opvolgend advocaat. (…)

vragen IV en V

Is de tijd die gesteld wordt te zijn besteed met het reizen daadwerkelijk hieraan besteed? (…)

Zijn de in rekening gebrachte reiskosten aan te merken als redelijk? (…) Is het redelijk de uren die door [advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is] worden gesteld besteed te zijn aan reizen tegen uurtarief in rekening te brengen, terwijl er in de Algemene Voorwaarden gesproken wordt over de door [advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is] gehanteerde reisvergoeding?

beantwoording

1. Voor het viergesprek op 28 november 2014 in (…) zijn 2 uur en 20 minuten in rekening gebracht en voor een nagesprek 40 minuten. (…) [Klager] betwist van het nagesprek 30 minuten en de redelijkheid van de in rekening gebrachte reistijd.

2. De betwisting van de tijd voor het nagesprek is niet weersproken, evenmin dat [verweerster] is meegereden naar (…). In deze omstandigheden wordt het in rekening brengen van 10 minuten voor het nagesprek aannemelijk en redelijk geacht.

(…)

4. Uit de Routeplanner (…) blijkt dat de gemiddelde reistijd 38 minuten bedraagt. Niet gebleken is dat […] op 28 november de reistijd langer was betekent dat in redelijkheid aan reistijd, afgerond, 80 minuten in rekening gebracht kunnen worden. (…)

5. Voor de zitting op 16 januari 2015 zijn 120 minuten in rekening gebracht. (…) Dit betekent dat in dit geval in redelijkheid als reistijd 120 minuten in rekening gebracht kunnen worden.

6. Het vorenstaande leidt tot een matiging van de in rekening gebrachte tijd met 85 minuten.

(…)

vraag IX

Is het redelijk dat er blijkens de urenspecificatie werkzaamheden tegen een uurtarief van € 250,- per uur zijn gedeclareerd terwijl partijen in de opdrachtbevestiging een uurtarief van maximaal € 220,- overeengekomen zijn?

beantwoording

1. Overeengekomen is een uurtarief van € 220,=, verder dat voor medewerkers het uurtarief zou variëren van € 115,= tot € 220,=. Voor een intern overleg met [mr. H.] is op 20 november 2014 een uurtarief van € 250,= in rekening gebracht. [Mr. H.] is gespecialiseerd in erfrecht en uit het dossier blijkt niet waarover het overleg ging. Daardoor kan niet worden beoordeeld of het, gezien de bij partij [advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is] veronderstelde specialistische kennis, redelijk is de tijd daarvan in rekening te brengen.

2. Voor het geval het in rekening brengen van het overleg, in een later stadium, redelijk wordt geoordeeld, is het niet redelijk en dient gematigd te worden tot de overeengekomen € 220,=. Voor het inroepen van de hulp van kantoorgenoten is een tarief van € 1[1]5,= tot € 220,= afgesproken.

3. Het vorenstaande leidt in ieder geval tot een matiging van de in rekening gebrachte tijd met € 15,=. (...)”

2.21 Na het voorlopig deskundigenbericht van 20 januari 2017 is het volledige dossier aan de deskundige overgelegd en hebben beide partijen een akte na deskundigenbericht genomen.

2.22 In het aanvullend deskundigenbericht van 23 mei 2017 van mr. N. is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) declaratie 11 november 2014

1. Het betreft de werkzaamheden in de maand oktober, waarvoor in totaal 4 uur en 57 minuten in rekening gebracht worden, aan honorarium een bedrag van € 869,=. (…)

conclusie

De over de maand oktober in rekening gebrachte tijd is aannemelijk en er is geen reden tot matiging.

declaratie 9 december 2014

6. Het betreft de werkzaamheden in de maand november, waarvoor in totaal 23 uur en 18 minuten in rekening gebracht worden, aan honorarium een bedrag van € 4.602,=. (…)

conclusie

De over de maand november in rekening gebrachte tijd wordt gematigd met € 15,= en met 85 minuten, een bedrag van € 312,=, in totaal met € 327,=.

declaratie 14 januari 2015

19. Het betreft de werkzaamheden in de maand december, waarvoor in totaal 17 uur en 29 minuten in rekening gebracht worden, aan honorarium een bedrag van € 3.190,33. (…)

conclusie

De over de maand december door [verweerster] in rekening gebrachte tijd wordt in totaal gematigd met 30 minuten, een bedrag van € 110,=. (…)

declaratie 21 januari 2015

37. Het betreft de werkzaamheden in de maand januari, waarvoor door [verweerster] in totaal 38 uur en 15 minuten in rekening gebracht zijn, aan honorarium een bedrag van € 7.883,33. In deze maand worden ook door [medewerkster] werkzaamheden verricht, die echt in het geheel niet in rekening zijn gebracht. (…)

conclusie

De over de maand januari door verweerster in rekening gebrachte tijd wordt gematigd met 60 minuten, een bedrag van € 220,=. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij inhoudelijk tekort is geschoten in haar advisering aan klager;

b) de facturatie in strijd is met de gemaakte afspraken, althans dat verweerster bij de facturatie niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt;

c) zij gedurende langere tijd niet bereikbaar was in aanloop naar de zitting van 16 januari 2015;

d) de klacht die klager op 5 februari 2015 over verweerster heeft ingediend bij het kantoor waar zij werkzaam is, niet is behandeld zoals van een interne klachtprocedure bij een advocatenkantoor mag worden verwacht.

Toelichting klachtonderdeel a

3.2 Verweerster heeft behoorlijke steken laten vallen bij de behandeling van de echtscheiding. Zo heeft zij nagelaten de (extreem buitensporige) behoeftelijst van de wederpartij van klager (voor het verkrijgen van partneralimentatie) volledig en gemotiveerd te betwisten, waardoor klager is geconfronteerd met een  torenhoge alimentatieverplichting. In zijn beschikking van 30 januari 2015 heeft de rechtbank Den Haag het niet afzonderlijk betwisten van de posten op de behoeftelijst hard veroordeeld. 

3.3 Ook heeft verweerster nagelaten de zogenaamde ‘hof-norm’ toe te passen.

Toelichting klachtonderdeel b

3.4 Verweerster heeft, in strijd met de gemaakte afspraken, op allerlei manieren exorbitante bedragen in rekening gebracht. Voor 30 minuten intern overleg met mr. H., partner bij het advocatenkantoor waar verweerster werkzaam is, is gefactureerd op basis van een uurtarief van EUR 250,- terwijl een uurtarief van EUR 220,- was overeengekomen. Ook zijn er exorbitante reiskosten (zowel in tijd als in kosten) in rekening gebracht ter hoogte van verweersters uurtarief en heeft zij een autorit die klager haar gaf (tegen uurtarief) doorberekend als een extra conferentie op kantoor, terwijl er tijdens die rit geen nagesprekken hebben plaatsgevonden. Voorts heeft verweerster gefactureerd in strijd met artikel 6.1 van de Algemene Voorwaarden van het kantoor waar zij werkzaam is, heeft zij niet bestaande in- en uitgaande correspondentie aan klager doorberekend en is er meer tijd in rekening gebracht dan daadwerkelijk aan de zaak is besteed.

Toelichting klachtonderdeel c

3.5 Verweerster was gedurende bijna de gehele maand december 2014 onbereikbaar wegens privéomstandigheden, ziekte en een riante vakantie. Hierdoor heeft zij klagers belangen niet kunnen behartigen. Daags voor de zitting van 16 januari 2015 heeft klager opnieuw onmogelijk contact kunnen krijgen met verweerster. Pas op de laatste dag voor de zitting kreeg klager een telefoontje van de assistente van verweerster met de mededeling dat verweerster hem een e-mail had gestuurd en daarop een reactie wenste.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.

Klachtonderdeel a

4.2 Verweerster heeft de zaak van klager inhoudelijk goed behandeld. Dit volgt ook uit rechtsoverweging 5.5 van het tussenvonnis van de kantonrechter Den Haag van 10 augustus 2016 (zie hiervoor onder 2.18). 

4.3 Tegen de behoefte van de vrouw is zeer uitgebreid verweer gevoerd. Tevens is aangevoerd dat in het kader van de voorlopige voorzieningen alleen moest worden gekeken naar de noodzakelijke lasten van de vrouw. Voorlopige voorzieningen zijn immers bedoeld om een urgente financiële noodsituatie te voorkomen. Verweerster heeft gesteld dat uitgebreid onderzoek diende plaats te vinden naar de behoefte van de vrouw, juist vanwege de bijzondere omstandigheden. Zij heeft alle elementen aangevoerd waarom van de vrouw mocht worden verwacht dat zij in haar eigen levensonderhoud zou voorzien. Daarnaast zijn in het verweerschrift en in de pleitnota ook de opgevoerde kostenposten betwist.

Klachtonderdeel b

4.4 De gedeclareerde uren zijn daadwerkelijk door verweerster aan de zaak besteed en waren noodzakelijk. Hetgeen in rekening is gebracht staat volledig in verhouding tot de door verweerster verrichte werkzaamheden en het behaalde resultaat, waarbij de zaak panklaar is gemaakt voor de bodemprocedure. Daarbij heeft verweerster eerder te weinig uren in rekening gebracht dan teveel.

4.5 Het uurtarief van mr. H. ligt hoger vanwege het feit dat hij partner is en een zeer ervaren en deskundig advocaat op het gebied van het familierecht. Strikt genomen is het in rekening brengen van een uurtarief van EUR 250,- niet conform de afspraak. Het overleg met mr. H. was echter in het belang van de zaak en de facto gaat het om een bedrag van EUR 15,- dat teveel in rekening is gebracht.

Klachtonderdeel c

4.6 Op 13 januari 2015 ontving verweerster aan het einde van de middag een omvangrijk aanvullend verzoekschrift van de wederpartij. Op 14 januari 2015 was zij niet op kantoor aanwezig in verband met een zitting in een andere zaak. Zij had de zaak echter volledig onder controle. In de avond van 14 januari heeft zij het aanvullend verzoekschrift bestudeerd, zodat zij op 15 januari daarmee direct aan de slag kon. Verweerster is eraan gewend dat in een voorlopige voorzieningenprocedure nog tot aan de zitting stukken mogen worden ingediend. Om de ongerustheid bij klager weg te nemen, heeft zij hem in de ochtend van 15 januari direct een e-mail gezonden met het plan van aanpak. Op 15 januari heeft verweerster zich de gehele dag uitsluitend bezig gehouden met de voorbereiding van de zitting in de zaak van klager.

4.7 Voor het overige is verweerster continu voor klager bereikbaar geweest. Zij heeft zijn e-mails altijd op dezelfde dag beantwoord en/of hem teruggebeld, zelfs tijdens haar vakantie.

Klachtonderdeel d

4.8 Dat klager zich met de uitkomst van de interne klachtprocedure niet kan verenigen, leidt niet tot de conclusie dat klachtwaardig gehandeld zou zijn. De klacht is middels de kantoorklachtenregeling uitgebreid behandeld.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a

5.1 Klager stelt zich op het standpunt dat de door verweerster verleende rechtsbijstand inhoudelijk onder de maat was. Gelet op artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening door een advocaat te beoordelen indien een cliënt daarover klaagt. Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 De raad stelt voorop dat het door klager vanzelfsprekend als onbevredigend wordt ervaren als een door een advocaat gevoerd verweer door een rechter wordt afgedaan als ‘onvoldoende gemotiveerd’. Daaraan kan echter niet automatisch de conclusie worden verbonden dat die advocaat tekort geschoten is en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op hetgeen verweerster bij de voorlopige voorzieningen heeft gesteld, mede in het licht van de beslissing van de rechtbank van 4 november 2015, is de raad van oordeel dat verweerster adequaat verweer heeft gevoerd tegen het behoefteoverzicht van klagers ex-echtgenote. Door specifiek op de posten in het behoefteoverzicht in te gaan, behoefde verweerster in deze procedure de zogenaamde hof-norm niet ook aan de orde te stellen en kan het achterwege laten daarvan haar daarom ook niet worden verweten. Ook overigens is de raad niet gebleken dat de door verweerster aan klager verleende rechtsbijstand inhoudelijk onder de maat was.

5.3 Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.4 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.

5.5 Uit het voorlopig deskundigenbericht van 20 januari 2017 en het aanvullend deskundigenbericht van 23 mei 2017 blijkt weliswaar dat een aantal declaraties op onderdelen moet worden gematigd, maar zeker niet in die mate dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verweerster excessief heeft gedeclareerd. Ook overigens is de raad niet gebleken dat verweerster excessief heeft gedeclareerd. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.6 Klager verwijt verweerster dat zij gedurende langere tijd niet bereikbaar was, onder meer in aanloop naar de zitting van 16 januari 2015. Uit de in het klachtdossier opgenomen correspondentie tussen klager en verweerster blijkt echter dat tussen hen veelvuldig contact heeft plaatsgevonden. Dat zij op 14 januari 2015 niet bereikbaar was voor klager in verband met een zitting in een andere zaak, kan verweerster niet worden verweten; zij dient immers ook haar andere cliënten bij te staan. Ook overigens is op geen enkele wijze gebleken dat verweerster onvoldoende bereikbaar is geweest voor klager. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d

5.7 Dat de klacht die klager op 5 februari 2015 over verweerster heeft ingediend niet is behandeld zoals in het kader van een interne klachtprocedure bij een advocatenkantoor mag worden verwacht – wat daar ook van zij – kan verweerster niet worden tegengeworpen, aangezien zij die interne klacht niet heeft behandeld. Dit klachtonderdeel is niet-ontvankelijk.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a, b en c ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel d niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 23 oktober 2017 verzonden.