ECLI:NL:TADRSGR:2017:204 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-281/DH/RO-b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:204
Datum uitspraak: 23-10-2017
Datum publicatie: 24-10-2017
Zaaknummer(s): 17-281/DH/RO-b
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 18 door een brief rechtstreeks aan de wederpartij te zenden, terwijl zij wist dat deze werd bijgestaan door een advocaat. Als moet worden aangenomen dat de brief kan worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg (gedragsregel 18 lid 2), had verweerster in ieder geval een afschrift van haar brief aan de advocaat van klager moeten zenden. Dat is niet gebeurd. In de gegeven omstandigheden is de raad echter van oordeel dat de klacht van onvoldoende gewicht is, nu niet is gebleken van boos opzet aan de zijde van verweerster. Uit het dossier volgt verder dat de advocaat van klager in ieder geval binnen vier dagen na verzending van de brief over die brief beschikte, en dat verweerster haar excuses heeft aangeboden toen die advocaat haar erop wees dat zij had nagelaten hem een afschrift van de brief te zenden. Daarom kan niet worden aangenomen dat klager door het handelen van verweerster op enige wijze in zijn belangen is geschaad. De raad wijst de klacht als zijnde van onvoldoende gewicht af.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 23 oktober 2017

in de zaak 17-281/DH/RO-b

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 april 2017 met kenmerk R 2017/24 edl/dh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 augustus 2017 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de bij 1.2 genoemde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is tussen oktober 2014 en januari 2015 door een kantoorgenote van verweerster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.2 Bij e-mail van 14 januari 2015 heeft de kantoorgenote van verweerster klager een declaratie gezonden in verband met verrichte werkzaamheden tot en met december 2014.

2.3 Bij e-mail van 21 januari 2015 heeft klager de kantoorgenote van verweerster laten weten dat hij niet tevreden was over haar dienstverlening en dat hij haar declaratie van 14 januari 2015 niet zou voldoen.

2.4 Op 29 mei 2015 heeft verweerster klager rechtstreeks een aangetekende brief gezonden, waarin zij hem ‘verzoekt en voorzover nodig sommeert’ om binnen 14 dagen na dagtekening het openstaande bedrag van EUR 14.599,42 te voldoen. Verweerster heeft van die brief niet gelijktijdig een afschrift aan de advocaat van klager gezonden.

2.5 Bij e-mail van 2 juni 2015 heeft de advocaat van klager verweerster bericht dat hij haar brief van 29 mei 2015 via zijn cliënt had ontvangen en dat verweerster, door die brief rechtstreeks aan zijn cliënt te zenden, in strijd had gehandeld met gedragsregel 18.

2.6 Bij e-mail van 5 juni 2015 heeft verweerster de advocaat van klager als volgt bericht:

“Geachte confrère,

Het klopt wat u schrijft over het rechtstreeks benaderen van uw cliënt. Abusievelijk heb ik geen afschrift van mijn schrijven per gelijke post aan u gezonden. Excuses daarvoor. (…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij - in strijd met gedragsregel 18 - haar brief van 29 mei 2015 rechtstreeks aan klager heeft gezonden terwijl zij wist dat hij werd bijgestaan door een advocaat, en dat zij bovendien niet gelijktijdig een afschrift van die brief aan de advocaat van klager heeft gezonden.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen. Het is juist dat zij klager bij brief van 29 mei 2015 heeft gesommeerd over te gaan tot betaling van openstaande declaraties. Abusievelijk is hiervan geen afschrift per gelijke post aan de advocaat van klager gezonden. Nadat zij hierop was gewezen heeft verweerster de advocaat van klager direct haar excuses aangeboden. Aangezien de brief hem reeds had bereikt, was nazending niet meer opportuun. Blijkens de e-mail van de advocaat van klager van 2 juni 2015 heeft klager de brief van 29 mei 2015 na ontvangst vrijwel direct aan zijn advocaat gezonden. Klager is derhalve niet in zijn belangen geschaad.

5 BEOORDELING

5.1 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Vaststaat dat deze toestemming hier niet is gegeven. 

5.2 Blijkens lid 2 van gedragsregel 18 kan een uitzondering op deze regel worden aanvaard wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. In dat geval moet de advocaat gelijktijdig een afschrift van die brief verzenden aan de advocaat van de aangeschreven partij. 

5.3 Vaststaat dat verweerster op de hoogte was van het feit dat klager door zijn advocaat werd bijgestaan. Derhalve had zij haar brief niet rechtstreeks aan klager mogen zenden. Als moet worden aangenomen dat haar brief van 29 mei 2015 kan worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg (gedragsregel 18 lid 2), had verweerster in ieder geval  een afschrift van haar brief aan de advocaat van klager moeten zenden. Dat is niet gebeurd. Verweerster heeft derhalve onjuist gehandeld door de advocaat niet in ieder geval een kopie van de brief van 29 mei 2016 te sturen.

5.4 In de gegeven omstandigheden is de raad echter van oordeel dat de klacht van onvoldoende gewicht is. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat niet is gebleken van boos opzet aan de zijde van verweerster. Uit het dossier volgt verder dat de advocaat van klager in ieder geval binnen vier dagen na verzending van de brief van 29 mei 2015 over die brief beschikte, en dat verweerster haar excuses heeft aangeboden toen die advocaat haar erop wees dat zij had nagelaten hem een afschrift van de brief te zenden. Daarom kan niet worden aangenomen dat klager door het handelen van verweerster op enige wijze in zijn belangen is geschaad.

5.5 Om de hiervoor genoemde redenen zal de klacht worden afgewezen als zijnde van onvoldoende gewicht.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst de klacht als zijnde van onvoldoende gewicht af.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan en J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 oktober 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 23 oktober 2017 verzonden.