ECLI:NL:TADRSGR:2017:163 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-153/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:163
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 18-05-2017
Zaaknummer(s): 17-153/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat die de ex-partner van klager in verschillende procedures inzake de omgang tussen klager en zijn kinderen heeft bijgestaan. De advocaat heeft de belangen van haar cliënte behartigd binnen de grenzen van de haar - als advocaat van de wederpartij - toekomende vrijheid. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 mei 2017

in de zaak 17-153/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 februari 2017 met kenmerk R 2017/07 ml/dh, door de raad ontvangen op 9 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster staat c.q. stond de ex-partner van klager bij in verschillende procedures inzake de omgang tussen klager en zijn twee kinderen. De ex-partner oefent het ouderlijk gezag over deze kinderen van rechtswege eenhoofdig uit. Klager heeft de kinderen erkend.

1.2 Bij beschikking van 29 december 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vastgesteld. Op 17 april 2015 is op verzoek van klager een herstelbeschikking gewezen, omdat de omgangsregeling zoals opgenomen in het dictum niet correspondeerde met de opmerking van de rechtbank in een rechtsoverweging dat de omgangsregeling zoals door klager was verzocht, zou worden toegewezen.

1.3 Sinds augustus 2015 wordt klager niet meer bijgestaan door een advocaat.

1.4 De ex-partner van klager heeft op enig moment een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende klager het recht op omgang te ontzeggen. Op 26 april 2016 heeft in dat kader een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Bij die zitting waren klager, diens ex-partner en verweerster aanwezig. De voorzieningenrechter heeft de bij beschikking van 29 december 2014 bepaalde omgangsregeling voor de duur van twee maanden opgeschort, in afwachting van een door de Raad voor de Kinderbescherming op te stellen rapport. In rechtsoverweging 4.4 van zijn vonnis van 26 april 2016 heeft de voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:

“(…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verstoorde relatie van partijen en de daaruit voortvloeiende weerstand tegen omgangscontact bij de vrouw en de kinderen meebrengen dat omgang op dit moment niet zonder meer in het belang van de minderjarigen is.”

1.5 Bij e-mail van 24 juli 2016 heeft klager verweerster onder meer als volgt bericht:

“(…) Tijdens de zitting die u ook heeft bijgewoond heeft de rechter uw cliënte nadrukkelijk gesommeerd gedurende de schorsing het contact met de kinderen te herstellen. (…) Het is zeer duidelijk dat uw cliënte weigert mee te werken aan de omgangsregeling. (…) Ik stel voor nu volgens het vonnis de schorsing is opgeheven te werken aan contactherstel. (…)”

1.6 Verweerster heeft daar bij e-mail van 16 augustus 2016 als volgt op gereageerd:

“(…) Ten tijde van de zitting heeft de rechter aangegeven dat de schorsing voor twee maanden zou gelden. De rechter was in de veronderstelling dat in deze twee maanden het Wijkteam en de Raad voor de Kinderbescherming een gedegen advies zouden kunnen geven. Gelet hierop heeft de rechter ter zitting aangegeven dat het alsdan wellicht mogelijk zou zijn de omgang na twee maanden te hervatten. De rechter heeft druk willen leggen op de hulpverlening om snel tot een advies te komen. De rechter heeft niet overwogen dat de omgang na twee maanden weer zou moeten worden hervat.

Het onderzoek van de Raad is tot op heden niet gestart en ook het advies van het Wijkteam is nog niet afgegeven. Er is kort gezegd niets veranderd sinds de zitting van 26 april 2016. Van hervatting van de omgang kan dan ook geen sprake zijn. (…)”

1.7 Bij brief van 19 september 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in haar schriftelijke communicatie jegens klager tekort is geschoten. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat:

a) zij intimiderend en niet professioneel handelt;

b) zij het vonnis van 26 april 2016 van de voorzieningenrechter verkeerd interpreteert.

Toelichting op klachtonderdeel a

2.2 Bij beschikking van 29 december 2014 is door de rechtbank Rotterdam een omgangsregeling vastgesteld. Op verzoek van klager is er een herstelbeschikking uitgegeven op 17 april 2015. In juni 2015 heeft verweerster de bijstand aan klagers ex-partner overgenomen van een eerdere advocaat. Toen kwam de wederpartij plotseling met allerlei extra eisen, zoals Joodse feestdagen en een andere indeling van de vakanties. Klager heeft meermalen aangegeven dat, zo lang er tussen hem en zijn ex-partner geen overeenstemming was bereikt, hij zich aan de beschikking zou houden. Dit heeft de toenmalige advocaat van klager schriftelijk aan verweerster meegedeeld, waarop verweerster liet weten dat alle onderhandelingen van de baan waren. Tot op heden is het niet gelukt om tot overeenstemming te komen, omdat de wederpartij in elk voorstel de omgangstijden van klager inkort en zijn tegenvoorstellen afwijst. Op

10 september 2015 ontving klager van verweerster het bericht dat er overeenstemming was bereikt, hetgeen niet klopte. Het toegezonden omgangsschema was bovendien niet in overeenstemming met de beschikking, zodat klager daar niet mee akkoord ging. Op 16 september 2015 ontving klager van verweerster een ‘definitief’ schema, dat nog steeds niet voldeed aan de beschikking. Toen klager verweerster daarop attendeerde, ontving hij van haar meerdere berichten waarin zij zich intimiderend en niet professioneel uitliet.

2.3 Door het feit dat de wederpartij zich niet aan de beschikking heeft gehouden, is klager sterk benadeeld. Hij heeft daardoor veel minder contact met zijn kinderen gehad dan in de beschikking is aangegeven. Verweerster heeft daar willens en wetens aan meegewerkt.

Toelichting op klachtonderdeel b

2.4 Ter zitting van de voorzieningenrechter van 26 april 2016 is bepaald dat de omgangsregeling werd opgeschort voor de duur van twee maanden, en dat de wederpartij in die periode moest zorgen voor herstel van het contact tussen klager en zijn kinderen. Omdat dit laatste niet expliciet in het vonnis was vermeld, heeft klager het proces-verbaal van de zitting opgevraagd. Voorts diende de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek te doen naar de omgangsregeling.

2.5 Omdat klager niets van de wederpartij had vernomen, heeft hij op

24 juli 2016 in een brief aan de wederpartij aangedrongen op het werken aan contactherstel. Uit het antwoord van verweerster bleek dat zij het vonnis van 26 april 2016 verkeerd interpreteerde, hetgeen resulteerde in een nog langere periode van geen contact tussen klager en zijn kinderen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster betwist dat zij klachtwaardig heeft gehandeld. Zij heeft enkel de belangen van haar cliënte behartigd binnen de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid.

3.2 Voor het overige zal op het verweer worden ingegaan bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft een klacht ingediend tegen verweerster, die zijn ex-partner bijstaat c.q. bijstond. Uitgangspunt is dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2 Ten aanzien van dit eerste klachtonderdeel heeft verweerster aangevoerd dat zij in de procedure (en de nasleep daarvan) die is geëindigd met de beschikking van 29 december 2014 en de herstelbeschikking van 17 april 2015, niet voor de ex-partner van klager is opgetreden. Eerst sinds eind april 2015 behartigt zij haar belangen.

4.3 Verweerster betwist dat zij klachtwaardig heeft gehandeld. Na de beschikkingen van 29 december 2014 en 17 april 2015 is tussen haar cliënte en klager strijd ontstaan over de uitleg van die beschikkingen. Met en zonder de voormalige advocaat van klager heeft verweerster getracht om tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen. Er is veel tussen de advocaten gecorrespondeerd; helaas zonder het gewenste resultaat. Ook heeft verweerster veelvuldig e-mailcontact met klager gehad. Klager blijft van mening dat zijn uitleg van de inhoud van de beschikkingen de juiste is. Dit is een juridisch geschil tussen hem en zijn ex-partner. Klager kan verweerster in dat kader niets verwijten; hij kon en kan zich tot de rechter wenden indien hij van mening is dat zijn ex-partner een beschikking niet naleeft.

4.4 Het is verweerster niet duidelijk waarom klager haar handelen intimiderend vindt. De inhoud van haar e-mailbericht van 16 september 2015 is niet intimiderend. Voorstellen over en weer hadden niet tot overeenstemming geleid en de discussies leken alleen maar groter te worden. Om de impasse te doorbreken heeft verweerster namens haar cliënte een laatste poging gedaan een zorgregeling vast te stellen, in de hoop dat beide partijen zich hieraan zouden houden zodat er rust zou ontstaan. Verweerster concludeert dat zij zich immer professioneel en nimmer intimiderend heeft opgesteld.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt.

4.6 In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in het geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat zij niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De juistheid van de stellingen dat verweerster intimiderend en niet professioneel heeft gehandeld, kan de voorzitter bovendien op grond van de onderhavige stukken niet vaststellen. Evenmin is gebleken dat verweerster in haar communicatie richting klager enige grens heeft overschreden. Dit leidt tot het oordeel dat het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel b

4.7 Verweerster kan zich in dit klachtonderdeel evenmin vinden. Zij heeft klager namens haar cliënte uitgelegd dat wat haar cliënte betreft er sinds de opschorting van de zorgregeling door de rechtbank feitelijk niets is veranderd en dat naar haar mening de omgang op dit moment dan ook niet kan worden hervat. Indien klager een andere mening is toegedaan, kan hij zich uiteraard tot de rechtbank wenden. Uit het door klager opgevraagde proces-verbaal van de zitting van 26 april 2016 blijkt overigens niet dat de rechter heeft aangegeven dat er gedurende de schorsingstermijn van twee maanden aan contactherstel zou moeten worden gewerkt, zoals klager stelt.

4.8 De voorzitter is van oordeel dat de onderhavige stukken geen aanwijzing bevatten voor de juistheid van klagers stelling dat verweerster het vonnis van 26 april 2016 verkeerd interpreteert. Een aanknopingspunt voor de juistheid van de interpretatie door verweerster is daarentegen te vinden in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis van 26 april 2016, waarin de voorzieningenrechter overweegt dat omgang op dat moment niet zonder meer in het belang van de kinderen van klager was.

4.9 Gelet op al het voorgaande komt de voorzitter tot de conclusie dat verweerster, bij het behartigen van de belangen van haar cliënte, is gebleven binnen de bandbreedte van de onder 4.1 genoemde grenzen, zodat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 mei 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 9 mei 2017 verzonden.