ECLI:NL:TADRSGR:2017:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-459/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2017:159 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-08-2017 |
Datum publicatie: | 24-08-2017 |
Zaaknummer(s): | 17-459/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van de ene tegen de andere advocaat kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 augustus 2017
in de zaak 17-459/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 juni 2017 met kenmerk K295 2016 dk/smo, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft een cliënte bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. De wederpartij van die cliënte werd in die procedure bijgestaan door verweerder.
1.2 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 26 juli 2016 als volgt bericht:
“Het is juist dat cliënt zondag 24 juli 2016 bij uw cliënt voor de deur stond om de spullen op te halen.
Een van de zoons deed open en het leek erop dat hij niet wist wat cliënt kwam [doen] en evenmin in het bezit was van de lijst die cliënt had opgesteld. Ik heb die lijst met uitleg toch echt op 18 juli 2016 per mail gezonden. Misschien is deze in het ongerede geraakt.”
1.3 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 28 juli 2016 als volgt bericht:
“(…) Ik had u daadwerkelijk op 18 juli 2016 per mail het bezoek van cliënt aangekondigd. Die mail heb ik naar het oude e-mail adres gezonden dat u vanaf april of mei niet meer hebt. Dat is niet zo handig van mij geweest.”
1.4 In de onderhavige klachtprocedure heeft verweerder een e-mail van 18 juli 2016 te 11.21 uur overgelegd, gericht aan het adres: ‘info@[naam voormalig advocatenkantoor klaagster].nl’. In deze e-mail staat het volgende:
“Geachte collega,
Hierbij bevestig ik dat cliënt zondag 24 juli de zaken komt ophalen. Hij komt na 11.00 uur. Het is jammer dat uw cliënte niet wat meer flexibiliteit in huis had zodat het nu in het weekend moet. Cliënt wordt vergezeld door een of twee mensen die hem behulpzaam zijn.
Ik zend u ook een inboedellijst die cliënt heeft opgesteld en verzoek uw cliënt om de op die lijst voorkomende zaken gereed te zetten.”
1.5 Op 6 oktober 2016 heeft in het kader van de echtscheidingsprocedure een zitting plaatsgevonden.
1.6 De cliënt van verweerder heeft meerdere tuchtklachten tegen klaagster ingediend.
1.7 Verweerder heeft zijn cliënt op 6 december 2016 een e-mail met de volgende inhoud gezonden:
“(…) Hierbij zend ik je mijn reactie over [klaagster]. Je weet dat ik altijd voorzichtig moet zijn met uitlatingen over collega’s. Het onderstaande kan ik je echter berichten.
Ik heb mij verbaasd dat [klaagster] als advocaat van [cliënte van klaagster] is opgetreden omdat zij als haar getuige bij jullie huwelijk is opgetreden en tijdens de betere tijden altijd contact met jou en [cliënte van klaagster] had. Het zij[n] hart[s]vriendinnen, zo meldde je mij meermaals. Dat mag natuurlijk, maar ik denk dat zij een grens heeft overschreden door zich als vertrouwenspersoon en als huisvriendin ineens zo faliekant tegen je te richten. Duidelijk is dat [cliënte van klaagster] de stukken opmaakt en tijdens zittingen het woord voerde. [Klaagster] zat er maar een beetje bij. Jij vertelde mij dat [klaagster] alleen maar strafzaken doet.
Ik heb mij er ook over verbaasd dat zij in telefoongesprekken naar mij jou erg zwart maakte. Zij zei dat je losse handjes had, een crimineel was, criminele vrienden had en te pas en te onpas langs de woning van [cliënte van klaagster] reed om onrust te zaaien. Ik heb er haar op gewezen dat zij afstand moet houden zoals dat een advocaat past en van de feiten moet uitgaan en niet van hetgeen haar cliënte allemaal vindt. Want in een echtscheiding spe[len] emoties en rancune. Ik heb gezegd dat ik er niet van gediend ben en het zelfs buitensporig vind[ ] dat zij dat allemaal tegen mij zegt. (…)”
1.8 Bij brief van 28 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij niet of nauwelijks op e-mailberichten van klaagster reageerde;
b) hij de rechtbank en klaagster onjuist heeft geïnformeerd over het aan klaagster gezonden e-mailbericht van 18 juli 2016 door in strijd met de waarheid te beweren dat hij die e-mail aan het oude e-mailadres van klaagster had gezonden;
c) hij op 6 december 2016 een onjuiste en voor klaagster belastende e-mail heeft gezonden aan zijn cliënt, die deze heeft gebruikt in een jegens klaagster aangespannen klachtprocedure.
2.2 Klaagster heeft klachtonderdelen a) en b) als volgt toegelicht. De cliënte van klaagster woonde in de voormalige echtelijke woning, die inmiddels was verkocht. In die woning bevonden zich nog een hoop spullen van haar ex-man. Vanwege de explosieve situatie wenste de cliënte van klaagster het ophalen goed te regelen zodat er meerdere mensen aanwezig konden zijn bij het ophalen. Uit e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerder blijkt echter dat verweerder niet of nauwelijks reageerde en dat de vele verzoeken om een datum af te spreken niet serieus werden genomen. Op 24 juli 2016 stond de ex-man van klaagsters cliënte volkomen onverwacht voor de deur met een groot aantal maten. De situatie is behoorlijk uit de hand gelopen. Klaagster heeft verweerder op 25 juli 2016 om opheldering gevraagd, waarop hij beweerde dat hij haar op 18 juli 2016 een e-mail had gestuurd. Klaagster heeft verweerder echter op 19 juli 2016 opnieuw gemaild omdat zij nog steeds niets had gehoord. Dit impliceert dat verweerder toen al had kunnen weten dat klaagster op 18 juli 2016 geen e-mail had ontvangen. Verweerder heeft ook bij herhaling geweigerd klaagster een kopie te sturen van de e-mail die hij haar op 18 juli 2016 zou hebben gestuurd. Ook ter gelegenheid van de zitting van 6 oktober 2016 heeft verweerder opzettelijk een onjuist en vertekend beeld geschetst door zijn bewering dat hij de e-mail aan het oude e-mailadres van klaagster heeft gezonden. Die mededeling had moeten zijn: naar het algemene e-mailadres van een niet meer bestaand kantoor.
2.3 Klachtonderdeel c) is door klaagster als volgt toegelicht. Verweerder heeft op verzoek van zijn cliënt een uiterst discutabele en onjuiste e-mail over klaagster geschreven in de derde klachtprocedure die de cliënt van verweerder inmiddels tegen klaagster aanhangig heeft gemaakt. Klaagster vindt die e-mail buitenproportioneel en volledig misplaatst.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Klachtonderdelen a en b
3.2 Verweerder wordt verweten dat hij niet reageert. Dat klopt niet. Hij reageert als het nodig is, waarbij hij opmerkt dat het geven van reacties wel afhankelijk is van de boodschap. Klaagster had niet eindeloos hoeven te corresponderen over ophaaldata, tot aan het vervelende toe. Bij zijn e-mail van 18 juli 2016 heeft verweerder een lijst gezonden van de zaken die zijn cliënt wenste te ontvangen. De e-mail is door zijn secretaresse aan het e-mailadres van het secretariaat van het oude kantoor van klaagster gezonden. Klaagster was net weggegaan bij haar oude kantoor en had dat wel aan verweerder doorgegeven, maar zijn secretaresse had een eerdere mail beantwoord.
3.3 Het verwijt dat verweerder de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd, is onjuist. Hij heeft op 18 juli 2016 via zijn secretaresse een e-mail gezonden. Klaagster vertrok ineens bij haar kantoor. Dan kan er wel eens iets misgaan als de verhoudingen daar niet meer zijn hoe zij behoren te zijn.
Klachtonderdeel c
3.4 Op verzoek van zijn cliënt heeft verweerder hem geschreven wat hij van de situatie vindt. Uit de communicatie is verweerder gebleken dat klaagster erg fel is over de persoon van zijn cliënt. Klaagster is ervan overtuigd dat de cliënt van verweerder haar cliënte heeft mishandeld, hoewel hij daarvan is vrijgesproken. Zij steekt dat niet onder stoelen of banken. Verweerder heeft zich daaraan in een telefoongesprek geërgerd en klaagster laten weten dat hij dergelijke taal niet professioneel vond en deze niet langer zou tolereren. De e-mail van 6 december 2016 bevat de waarheid en is niet door verweerder naar buiten gebracht. Verweerder ziet niet in waarom hij klachtwaardig zou hebben gehandeld.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt, behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.
Klachtonderdeel a
4.2 In dit eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet of nauwelijks op haar e-mailberichten reageerde.
4.3 Uit de onderhavige stukken blijkt dat verweerder inderdaad niet altijd op de e-mailberichten van klaagster heeft gereageerd. Hij heeft dit zelf ook erkend. Verweerder dient zich – met het oog op het bij randnummer 4.1 vermelde uitgangspunt – te realiseren dat een dergelijke handelwijze de onderlinge verhouding tussen advocaten kan verslechteren. Voor zowel de cliënt van verweerder als voor de cliënte van klaagster is het van belang dat hun advocaten op een professionele wijze met elkaar omgaan. Het in dit klachtonderdeel bedoelde handelen van verweerder is naar het oordeel van de voorzitter echter niet van dien aard dat dit kan worden aangemerkt als tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Een advocaat is niet gehouden te reageren zodra hem een bericht wordt gestuurd. Het is in beginsel aan hem of haar ter beoordeling of een ontvangen bericht, met name als dit een bericht betreft dat onderdeel uitmaakt van een reeks berichten, (expliciete en aparte) beantwoording behoeft. Verweerder is met zijn handelen gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b
4.4 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder de rechtbank en klaagster onjuist heeft geïnformeerd door te stellen dat hij de e-mail van 18 juli 2016 aan het oude e-mailadres van klaagster had gezonden.
4.5 Uit het bij randnummer 1.4 opgenomen e-mailbericht van 18 juli 2016 blijkt dat verweerder dit bericht heeft gezonden naar het algemene e-mailadres (‘info@...’) van klaagsters voormalige kantoor. Strikt genomen heeft verweerder de e-mail dus inderdaad niet naar het oude e-mailadres van klaagster gezonden, maar naar het algemene e-mailadres van klaagsters oude kantoor. Dit laat onverlet dat beide adressen leidden naar klaagster, het ene op een directe wijze en hat andere op een indirecte. Van verweerders stelling dat hij de e-mail naar het oude adres van klaagster heeft gezonden kan derhalve naar het oordeel van de voorzitter niet worden gezegd dat verweerder daarmee onjuiste informatie heeft verschaft. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat het feit dat (de secretaresse van) verweerder de e-mail van 18 juli 2016 naar een oud e-mailadres heeft gezonden weliswaar onzorgvuldig is, maar dat dit niet kan worden aangemerkt als tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c
4.6 Dit laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder op 6 december 2016 een onjuiste en voor klaagster belastende e-mail heeft gezonden aan zijn cliënt.
4.7 De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder in zijn e-mail van 6 december 2016 opgenomen passages door klaagster als onaangenaam kunnen worden opgevat. De voorzitter acht de ter discussie gestelde bewoordingen evenwel niet van dien aard dat verweerder daarmee de grenzen van professioneel gedrag heeft overschreden, zulks temeer nu de e-mail een bericht betreft aan zijn cliënt en derhalve niet aan derden gericht is geweest. Daarom is ook dit laatste klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 3 augustus 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 3 augustus 2017 verzonden.