ECLI:NL:TADRSGR:2017:148 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-842/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:148
Datum uitspraak: 28-08-2017
Datum publicatie: 31-08-2017
Zaaknummer(s): 16-842/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Een advocaat is gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden, zeker waar het betalingen vanaf een derdengeldenrekening betreft. Doorbetalingen aan de cliënt dienen te geschieden zodra de gelegenheid zich voordoet, dat is in het onderhavige geval niet geschied. Doorbetalingen aan derden kunnen slechts plaatsvinden na uitdrukkelijke toestemming daartoe van de cliënt. Daarvan is niet gebleken. Verweerder heeft voorts niet zorggedragen voor een goede en heldere schriftelijke vastlegging van afspraken en ondanks bestaande onduidelijkheden aan klaagster op cruciale momenten ook geen bevestiging gevraagd. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 augustus 2017

in de zaak 16-842/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 februari 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 september 2016 met kenmerk R 2016/60 ml/mb, door de raad ontvangen op 6 september 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde].

1.4 De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 In een vonnis van de Rechtbank Dordrecht van 13 oktober 2011 is klaagster veroordeeld tot betaling van € 23.275,07 aan de wederpartij. Klaagster heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. Dat heeft hij tijdig gedaan.

2.2 De hoger beroep procedure is op 24 mei 2012 geëindigd met een vaststellingsovereenkomst, waarin – onder meer – staat dat klaagster aan haar wederpartij een bedrag van € 26.923,- moet betalen.

2.3 Op 17 juli 2013 heeft de wederpartij van klaagster door [deurwaarder] het proces-verbaal van de vaststellingsovereenkomst aan klaagster doen betekenen en haar gesommeerd tot betaling, onder aanzegging van executie van haar woning.

2.4 Op 20 september 2013 heeft verweerder namens klaagster Aegon Levensverzekering N.V. gedagvaard in kort geding en schadevergoeding gevorderd vanwege tekortschieten in de zorgplicht jegens klaagster.

2.5 Bij vonnis van 20 maart 2014 van de Rechtbank Rotterdam is Aegon veroordeeld tot betaling aan klaagster van een voorschot op de nader te bepalen schadevergoeding van € 8.600,-.

2.6 Op 26 maart 2014 heeft een kantoorgenoot van verweerder namens hem aan klaagster een schikkingsvoorstel van Aegon toegezonden.

2.7 Dezelfde dag heeft klaagster per mail aan deze kantoorgenoot laten weten niet in te stemmen met dat voorstel en heeft zij een rekeningnummer van een spaarrekening bij de Rabobank (eindigend op 083) aan hem doorgegeven, waarnaar het van Aegon te ontvangen geld kon te worden overgemaakt, met de toevoeging “Ik hoor wel of dit mogelijk is”.

2.8 Een bedrag inclusief kosten (€ 199,-) van € 8.799,- is op 3 april 2014 door Aegon op de derdengeldenrekening van verweerder gestort.

Klaagster stelt bij mail van 6 april 2014 aan verweerder haar rekeningnummer bij de Rabobank (eindigend op 083) te hebben doorgegeven. De mail waarnaar zij in dat verband verwijst is gericht aan “[verkeerd geschreven achternaam van verweerder]”.

2.9 Klaagster stelt verweerder bij mails van 17 en 28  april, 15 mei, 5, 9, 17 en 19 juni 2014 gerappelleerd te hebben. De mails waarnaar zij in dit verband verwijst zijn eveneens gericht aan ‘[verkeerd geschreven achternaam van verweerder]’.

2.10 De mails van 17 en 19 juni 2014 heeft klaagster tevens gezonden aan “[voor- en achternaam verweerder]”. Op deze mails is door verweerder gereageerd. 

2.11 Op 20 juni 2014 heeft verweerder aan klaagster bericht dat die dag de overboeking van de door hem ontvangen schadevergoeding had plaatsgevonden.

2.12 Klaagster stelt verweerder op 25 en 27 juni 2014 mails te hebben gezonden waarin zij te kennen geeft dat er door haar nog steeds geen geld is ontvangen. De mails waarnaar zij in dit verband verwijst, zijn gericht aan ‘[verkeerd geschreven achternaam van verweerder]’.

2.13 Op 1 juli 2014 heeft klaagster een mail aan “[voor- en achternaam verweerder]” gezonden, waarin zij aangeeft nog altijd geen geld te hebben ontvangen.

2.14 In reactie op deze mail heeft verweerder telefonisch en per mail op 2 juli 2014 om 12.52 uur aan klaagster laten weten dat de opdracht tot overboeking wegens administratieve redenen niet kon worden uitgevoerd en dat hij diezelfde dag nogmaals een overboeking zou doen uitgaan. Daarbij heeft verweerder vermeld: “Ditmaal zal ik het bedrag van € 7.901,- met uw toestemming rechtstreeks op de rekening van voornoemd deurwaarderskantoor [deurwaarder, RvD] overmaken”.

2.15 Bij e-mail van 2 juli 2014, 13.12 uur, heeft verweerder aan [deurwaarder] bericht diezelfde dag met toestemming van klaagster een nieuwe overschrijving te doen uitgaan, rechtstreeks op de rekening van de deurwaarder. Van deze e-mail heeft klaagster een kopie (“cc”) ontvangen.

2.16 Bij mail van dezelfde dag, 14.37 uur, gericht aan “[voor- en achternaam verweerder]”, heeft klaagster verweerder laten weten dat hij niet het volledige bedrag aan de deurwaarder mocht overmaken maar slechts een gedeelte daarvan, namelijk € 2.400,-. Het restant moest worden overgemaakt naar het door haar daarbij genoemde rekeningnummer bij de Rabobank, eindigend op 494. Op dat moment was door verweerder het volledige bedrag echter al overgemaakt naar de deurwaarder.

2.17 Verweerder heeft de deurwaarder bij e-mail van 3 juli 2014 verzocht het teveel gestorte bedrag van € 4.691,- naar hem terug te storten. Van deze

e-mail heeft klaagster een kopie (“cc”) ontvangen.

2.18 Bij brief van 11 juli 2014 heeft de deurwaarder aan verweerder laten weten geen geld te zullen terugstorten omdat er na betaling van het bedrag van € 7.901,- nog een bedrag openstond van € 16.515,27.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij derdengelden te lang onder zich heeft gehouden en zonder toestemming van klaagster derdengelden, die voor haar bestemd waren, rechtstreeks heeft overgemaakt aan de deurwaarder;

b) er sprake is geweest van gebrekkige communicatie.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat een advocaat de hem opgedragen taken zorgvuldig dient te behandelen en zijn cliënt steeds op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Hij dient er waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil voor te zorgen dat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt worden bevestigd.

Verweerder is als advocaat voorts gehouden tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden, zeker waar het betalingen vanaf een derdengeldenrekening betreft. Doorbetalingen aan de cliënt dienen te geschieden zodra zich daartoe de gelegenheid voordoet. Doorbetalingen aan derden van voor de cliënt bestemde gelden kunnen slechts plaatsvinden na uitdrukkelijke toestemming daartoe van de cliënt.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de door hem voor klaagster ontvangen derdengelden onnodig lang onder zich gehouden. Tussen de ontvangst van de betaling en de doorbetaling zijn maar liefst drie maanden verstreken (3 april – 2 juli 2014). De daarvoor door verweerder gegeven verklaringen acht de raad niet afdoende. Het had op zijn weg gelegen om zodra hem duidelijk was dat geen betaling naar het door klaagster opgegeven spaarrekeningnummer (083) kon plaatsvinden, dat bij haar aan te kaarten en haar om een ander rekeningnummer, van een betaalrekening, te vragen. Dat is niet gebeurd, althans dat blijkt niet uit de zich in het dossier bevindende stukken. In dit verband merkt de raad overigens op dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder de mails waarop klaagster zich beroept en die zijn geadresseerd aan ‘[verkeerd geschreven achternaam van verweerder]’ heeft ontvangen. Hij heeft de ontvangst van die mails betwist en heeft er blijkens het dossier ook niet op gereageerd. Dit, terwijl hij op de mails geadresseerd aan ‘[voor- en achternaam verweerder]’ wél steeds heeft gereageerd.

5.3 Naar het oordeel van de raad is voorts niet komen vast te staan dat klaagster aan verweerder toestemming heeft gegeven het volledige door verweerder ontvangen bedrag door te betalen aan de deurwaarder. Een deugdelijke schriftelijke vastlegging daarvan ontbreekt. Verweerder refereert in zijn e-mail van 2 juli 2014 weliswaar aan een dergelijke afspraak, maar van eerdere vastlegging daarvan is de raad niet gebleken. Dat klaagster op het laatste moment c.q. te laat, van gedachten zou zijn veranderd, staat dus evenmin vast. Dat blijkt overigens ook niet uit haar mail aan verweerder van 2 juli 2014. Het had op de weg van verweerder gelegen om bij gebreke van deugdelijke schriftelijke vastlegging van de volgens hem gemaakte afspraak, aan klaagster bevestiging te vragen, voordat hij tot overmaking van het geld aan de deurwaarder overging. De raad verwijst daarbij naar hetgeen daarover is opgenomen in de regels 8 en 23 van de Gedragsregels 1992.

5.4 Al met al heeft verweerder ten aanzien van klaagster derhalve niet de zorgvuldigheid in acht genomen die onder de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Uit het hiervoor overwogene vloeit tevens voort dat klachtonderdeel b gegrond is. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat klaagster in haar communicatie niet altijd even helder is. Gelet daarop rust op een advocaat een extra verantwoordelijkheid om voor een goede en heldere schriftelijke vastlegging zorg te dragen, zeker waar het gaat om derdengelden. Verweerder heeft daar niet voor zorggedragen en ondanks bestaande onduidelijkheden aan klaagster op cruciale momenten ook geen bevestiging gevraagd.

6 MAATREGEL

6.1 Alles overziend acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 28 augustus 2017 verzonden.