ECLI:NL:TADRSGR:2017:121 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-363/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:121
Datum uitspraak: 31-07-2017
Datum publicatie: 01-08-2017
Zaaknummer(s): 17-363/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; kennelijk niet-ontvankelijk, onduidelijk wat het belang is van klager bij zijn klacht

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 31 juli 2017

in de zaak 17-363/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 mei 2017 met kenmerk R 2017/31 cij/dh en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. De voorzitter heeft verder kennis genomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 3 juli 2017 en van de brief van klager aan de raad van 20 juli 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is belastingconsulent. Klager heeft zijn zus bijgestaan bij een geschil met haar ex-echtgenoot (hierna: de man) over, zakelijk weergegeven, omvang en betaling van alimentatie.

1.2    Bij brief van 23 maart 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zijn diensten als advocaat aanbiedt in zaken die niet vallen binnen zijn vakgebied.

2.2    De grondslag van de klacht zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft verweer gevoerd dat hierna zal worden besproken.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst moet de vraag worden beantwoord of klager voldoende belang heeft bij zijn klacht. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt immers slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat klager niet zijn cliënt is en dat klager evenmin wederpartij is in een zaak waarin verweerder optreedt.

4.3    Uit het dossier blijkt niet ondubbelzinnig wat de relatie is tussen klager en verweerder. In het licht van het verweer van verweerder lag het op de weg van klager om hierover duidelijkheid te verschaffen. Nu hij dit heeft nagelaten kan de voorzitter niet begrijpen op welke wijze klager door gedragingen van verweerder in zijn belang is getroffen. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat klager ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat hij op eigen titel klaagt over verweerder en niet namens zijn zus.

4.4    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klager in zijn klacht kennelijk niet-ontvankelijk is (artikel 46j van de Advocatenwet).

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A Tijs als griffier op 31 juli 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 31 juli 2017    verzonden.