ECLI:NL:TADRSGR:2017:104 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1118/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2017:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-07-2017 |
Datum publicatie: | 04-07-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-1118/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De raad verenigt zich met de beoordeling door de voorzitter en met de daarop berustende kennelijk ongegrondverklaring van de klacht. Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 juli 2017
in de zaak 16-1118/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 27 februari 2017 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 1 december 2016 met kenmerk K176 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 2 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 27 februari 2017 is verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 28 februari 2017, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2017 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is, zonder bericht, niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 28 februari 2017 van klager en diens nagezonden e-mailberichten.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft in ieder geval in het studiejaar 1992-1993 ingeschreven gestaan als student [studie] aan [universiteit] (hierna: de universiteit).
2.2 Tussen klager en de universiteit zijn geschillen gerezen over onder meer en zakelijk weergegeven, collegegeld en de beoordeling van een scriptie. De geschillen hebben geleid tot een aantal (bestuursrechtelijke) procedures.
2.3 In of omstreeks januari 2014 heeft klager verweerder verzocht hem bij te staan in de geschillen met de universiteit. De brief van verweerder van
31 januari 2014 heeft, voor zover voor de beoordeling van de klacht relevant, de volgende inhoud:
“(…) Hierbij bevestig ik ons gesprek van 28 januari 2014.
Werkzaamheden
Tijdens dit gesprek heeft u mij gevraagd u bij te staan ter zake van een geschil met uw onderwijsinstelling over het in rekening brengen van collegegeld. Voorts bent u niet in de gelegenheid gesteld uw studie af te ronden.
U heeft mij gevraagd u ter zake van advies te dienen en zo nodig bij te staan in een procedure.
Wij spraken af dat ik namens u contact op zal nemen met de [universiteit]. (…)”
2.4 Bij e-mail van 19 februari 2014 heeft verweerder de universiteit aangeschreven. Bij brief van 25 juni 2014 heeft de universiteit gereageerd.
2.5 Bij brief van 29 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 Klager verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat verweerder hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om zijn studie [studie] aan de universiteit voort te zetten en af te ronden, over verschuldigdheid van collegegeld voor het studiejaar 1994/1995 en over de rechtsgeldigheid van de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 2 februari 1998 en van 3 maart 1998.
3.2 Klager heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat verweerder zijn werk niet onafhankelijk kon doen noch de belangen van klager kon behartigen, omdat reeds eerder van hogerhand was bepaald dat klager zijn studie niet mocht afronden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.
5 BEOORDELING
5.1 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere beschouwingen of andere gevolgtrekkingen dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met zijn beoordeling en met de daarop berustende kennelijk ongegrondverklaring van de klacht.
5.2 Het verzet is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.
Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.