ECLI:NL:TADRSGR:2016:85 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-310/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:85
Datum uitspraak: 18-04-2016
Datum publicatie: 09-06-2016
Zaaknummer(s): 15-310/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad verklaart het verzet deels gegrond en de één van de klachtonderdelen gedeeltelijk gegrond. Bij brief aan het hof heeft verweerster geciteerd uit een e-mailbericht van klager. De raad is van oordeel dat verweerster dusdanig selectief geciteerd heeft uit dat bericht, dat een onjuist beeld is ontstaan van de intenties van klager ten aanzien van de mediation. Dit klemt temeer nu het betreffende bericht niet als bijlage gevoegd is bij de brief aan het hof. De raad is van oordeel dat verweerster dientengevolge het hof onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd. Dat de gestelde ruimte die het hof had gegeven om te reageren zeer beperkt was doet daaraan niet af. Maatregel: waarschuwing, veroordeling terugbetaling griffierecht EUR 50 aan klager, veroordeling proceskosten EUR 25 t.g.v. klager en veroordeling proceskosten EUR 1000 t.g.v. NOvA .

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 18 april 2016

in de zaak 15-310/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 26 oktober 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 31 maart 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 24 augustus 2015 met kenmerk K091 2015 ab/skl, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 26 oktober 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 29 oktober 2015 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 26 november 2015, door de raad ontvangen op 26 november 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 26 november 2015 met bijlagen, alsmede een brief van 5 februari 2016 met bijlagen van klager.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster is de advocaat van klagers voormalige echtgenote in de echtscheidingsprocedure en aanverwante zaken.

2.3 Verweerster heeft klagers voormalige echtgenote bijgestaan in drie hoger beroepsprocedures, drie verzoekschriftprocedures betreffende de omgangsregeling en het gezag over der partijen minderjarige zoon en vier kort gedingprocedures.

2.4 Klager is op 25 april 2012 door het gerechtshof belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over der partijen zoon.

2.5 Bij e-mailbericht van 7 december 2014 heeft klager de cliënte van verweerster in verband met een voorstel voor mediation onder meer geschreven:

“(…) However, since I am forced to go anyway, I will make it as much of a positive opportunity as I can. I listed what I want to achieve at the upcoming mediation and what I consider senseless based on empirical evidence.

(…)

1) I have no interest to “build trust” with a pathological liar. My aim is to define practical agreements that reduce your stalking.

(…)

My conclusion for this mediation: I will not engage in any process to learn to trust you; I could be insane. My only goal is to come to workable agreements for (naam van de zoon) life and to protect him and our family from your obsessive stalking.”

2.6 Bij brief van 25 maart 2015 aan het hof heeft verweerster onder meer als volgt geciteerd uit het e-maibericht van 7 december 2014 van klager:

“Since I am forced to go (…) I have no interest to “build trust” with a pathological liar. (…)My conclusion for this mediation: I will not engage in any process to learn to trust you; I would be insane.”

2.7 Een eerdere klacht van klager tegen verweerster is door de voorzitter van deze Raad van Discipline als kennelijk ongegrond afgewezen (22 mei 2014). Het daartegen ingestelde verzet is door de Raad ongegrond verklaard (15 december 2014).

2.8 Bij brief van 31 maart 2015 heeft klager zich wederom bij de deken beklaagd over verweerster.

2.9 Bij brieven van 27 juli 2015 (aan de deken) en 11 september 2015 (aan de Raad) heeft klager aanvullende informatie ingebracht.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan: 

a) voortgezette processtalking, in het bijzonder aan misbruik van procesrecht, onder meer door het voeren van een kort geding op 19 februari 2015 en twee kort gedingen na 2 juni 2015 alsmede het op onduidelijke gronden instellen van hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank.

b) het onjuist informeren van het gerechtshof omtrent voormeld kort geding van 19 februari 2015 en de inhoud van vertrouwelijke gesprekken;

c) het bestoken van klager met e-mails in de periode van 13 januari 2015 tot 19 februari 2015 zonder dat daar een deugdelijke grond voor aanwezig was;

d) het gedurende zes jaar op onjuiste gronden ensceneren van conflicten tussen klager en zijn voormalige echtgenote;

e) fraude door haar werkzaamheden in de familierechtelijke zaak ten behoeve van klagers voormalige echtgenote te declareren aan bedrijven van haar cliënte in de Verenigde Staten;

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzittersbeslissing geen feitelijke argumenten geeft voor de beslissing dat uit het dossier niet zou blijken dat de klachten gegrond zouden zijn.

 4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft de juistheid van klagers stellingen betwist. Verweerster heeft aangegeven wat haar rol is als advocaat van haar cliënte en binnen welke grenzen zij die rol dient te vervullen. Verweerster is van oordeel dat zij werkzaamheden heeft verricht binnen de daarvoor geldende grenzen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Verweerster heeft erkend dat zij voor april 2015 een datum voor een kort geding heeft verzocht, dat niet aanhangig is gemaakt. Verweerster heeft betwist dat sprake zou zijn van processtalking.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.3 Verweerster heeft betwist dat zij aanwezig is geweest bij vertrouwelijke gesprekken en zij heeft bij het Gerechtshof niet iets anders gesuggereerd. Klager heeft zijn verwijt niet geconcretiseerd noch bewezen. Verweerster neemt aan dat klagers verwijt ook betrekking heeft op een e-mail van 7 december 2014, die hij voorafgaande aan de mediation aan verweersters cliënte en verschillende familieleden heeft gezonden. In die e-mail staat niet vermeld dat de inhoud een vertrouwelijk karakter heeft.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.4 Verweerster heeft gesteld dat zij in de periode 13 januari 2015 tot 16 februari 2015 uitsluitend met klager contact heeft gehad door middel van e-mail ter verkrijging van een datum voor het kort geding en in een poging een voor beide partijen acceptabele oplossing te bereiken.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.5 Verweerster heeft gesteld dat het haar niet bekend is dat haar cliënte conflicten ensceneert met leugens en manipulaties of klager stalkt en dat zij daar haar medewerking aan zou verlenen. Het kort geding is ingetrokken om haar cliënte moverende redenen en klagers aansprakelijkstelling heeft daarbij geen rol gespeeld. 

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.6 Verweerster heeft gesteld dat klager al eerder een min of meer gelijkluidende klacht heeft ingediend met betrekking tot de wijze van declareren. Deze klacht is bij beslissing van 22 mei 2014 door de voorzitter van de Raad van Discipline kennelijk ongegrond verklaard, waarna in de verzetbeslissing van 15 december 2014 de Raad het verzet ongegrond heeft verklaard.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a), c) tot en met e)

5.1 De raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen, zoals deze volgen uit de voorzittersbeslissing. Hetgeen in verzet naar voren is gebracht leidt niet tot een ander oordeel.

5.2 Op basis van de stukken behorend tot het dossier kan de raad niet vaststellen dat er sprake is geweest van het nodeloos instellen van hoger beroep door verweerster.

5.3 Hetzelfde geldt ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op het ensceneren van conflicten.

5.4 De uitleg die verweerster gegeven heeft ten aanzien van het niet zelf corresponderen met klager, geeft de raad geen aanleiding om het oordeel van de voorzitter te herzien.

5.5 Het verzet ten aanzien van deze klachtonderdelen is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de brief van klager van 7 december 2014 van eerdere datum is dan de mediationovereenkomst. Het was verweerster derhalve toegestaan om uit deze overeenkomst te citeren.

5.7 Het verzet is derhalve in zoverre ongegrond.

5.8 De raad is echter van oordeel dat verweerster dusdanig selectief geciteerd heeft uit het bericht van 7 december 2014 van klager, dat een onjuist beeld is ontstaan van de intenties van klager ten aanzien van de mediation. Dit klemt temeer nu het betreffende bericht niet als bijlage gevoegd is bij de brief aan het hof. De raad is van oordeel dat verweerster dientengevolge het hof onjuist c.q. onvolledig heeft geïnformeerd. Dat de gestelde ruimte die het hof had gegeven om te reageren zeer beperkt was doet daaraan niet af.

5.9 Hoewel verweerster als advocaat van de wederpartij van klager in beginsel de vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte te behartigen op een wijze zoals deze haar goeddunkt, ligt de beperking van deze vrijheid daarin dat er geen onjuiste informatie dient te worden verstrekt.

5.10 Verweerster heeft daardoor gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.11 Het verzet is derhalve in zoverre gegrond.

5.12 Het klachtonderdeel is eveneens in zoverre gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het gegrond bevinden van het verzet en de klacht acht de raad na te vermelden maatregel passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het 15-310/DH/DH.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet deels gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond;

-  verklaart het verzet voor het overige ongegrond;

- legt verweerster de maatregel op van enkele waarschuwing;

- bepaalt dat verweerster het griffierecht van € 50,00 vergoedt aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

- bepaalt dat verweerster van de proceskosten € 1.000,00 vergoedt aan de Nederlandse Orde van Advocaten op rekeningnummer IBAN: NL85INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten onder vermelding van “Raad van Discipline in het ressort Den Haag, beslissing 15-310/DH/DH”;

- bepaalt dat bovenbedoelde bedragen worden voldaan binnen één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2016.

griffier   voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is verklaard, geen rechtsmiddel open.

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdeel b, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus bezorgd kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl.