ECLI:NL:TADRSGR:2016:84 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-390/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2016:84 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2016 |
Datum publicatie: | 09-06-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-390/DH/RO |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken |
Beslissingen: | Berisping |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Verweerster heeft zich tijdens haar schorsing gewend tot het kabinet RC om het adres van een getuige door te geven. Dit valt als een advocatuurlijke werkzaamheid aan te merken. Nu het verweerster niet toegestaan was om advocatuurlijke werkzaamheden te verrichten, heeft zij gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klacht gegrond. Maatregel: berisping, veroordeling proceskosten EUR 1000 t.g.v. NOvA. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 18 april 2016
in de zaak 15-390/DH/RO
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
ambtshalve
klager
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 september 2015, binnengekomen bij de raad op 15 september 2015, heeft de deken een ambtshalve klacht ingediend bij de Raad van Discipline.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 februari 2016 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 14 september 2015 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De Raad van Discipline heeft bij beslissing van 6 juli 2015 aan verweerster een maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd.
2.2 Bij brief van 13 juli 2015 heeft de deken verweerster geïnformeerd over hetgeen wel en niet geoorloofd is in geval van een schorsing in de praktijkuitoefening.
2.3 Op 21 juli 2015 hebben klager en verweerder gesproken over de naderende schorsing in de uitoefening van de praktijk gedurende de periode 7 augustus 2015 tot 13 augustus 2015.
2.4 Op 12 augustus 2015 heeft verweerster als raadsvrouwe van een verdachte het kabinet RC gebeld om het adres van een getuige door te geven.
2.5 Bij brief van 18 augustus 2015 heeft de deken verweerster onder meer geschreven:
“Ik heb van de rechtbank vernomen dat u op 12 augustus 2015 “als raadsvrouwe van de verdachte [verdachte] met het kabinet RC heeft gebeld om een adres van een getuige door te geven en een verzoek te doen om die getuige eerder dan gepland te horen in verband met die zaak. …
Indien het vorenstaande juist is, heeft u in strijd met de opgelegde schorsing gehandeld. U zult begrijpen dat ik in dat geval niets anders kan doen dan een dekenbezwaar in te dienen. Alvorens dat te doen verzoek ik u mij binnen 8 dagen na heden schriftelijk uw standpunt te berichten.”
2.6 Bij e-mailbericht van 18 augustus 2015 heeft verweerster de deken onder meer geschreven:
“De medewerkster kreeg door van de RC dat ik was geschorst en toen ik aangaf dat ik gezien de urgentie van het vinden en horen van de getuige in de moordzaak ik dacht dat te mogen doorgeven. Eerder horen bleek vooralsnog niet mogelijk. Namens de RC werd doorgegeven dat eea in overweging werd genomen. Verdere communicatie moest via mijn collega en die heb ik daar ook voor ingeschakeld.
Ik meende te moeten doorgeven dat de getuige boven water was gekomen en heb daardoor over het hoofd gezien dat ik deze administratieve mededeling niet had mogen doorgeven in persoon nu men mij voor advocaat aanzag. Die intentie heb ik helemaal niet gehad. Wel het gevoel dat een goede rechtsbedeling in het gedrang zou komen als ik dit niet terstond zou doorgeven aan het kabinet. …”
2.7 Bij brief van 7 september 2015 heeft de deken verweerster onder meer geschreven:
“U heeft derhalve, ondanks de inhoud van mijn brief van 13 juli 2015 en hetgeen ik u tijdens onze bespreking op 21 juli 2015 heb meegedeeld, advocatuurlijk werk verricht tijdens uw schorsing.
Ik stel vast dat u in strijd met de opgelegde schorsing heeft gehandeld en ik ben dan ook genoodzaakt een dekenbezwaar in te dienen."
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich niet gehouden heeft aan de schorsingsvoorwaarden doordat zij tijdens haar schorsing contact gezocht heeft met het kabinet RC.
4 VERWEER
4.1 Verweerster erkent contact opgenomen te hebben met het kabinet RC. Zij werd onverwacht door een getuige gebeld. Het horen van deze getuige was van belang voor de moordzaak waarin zij een verdachte bijstaat. De dag daarna heeft zij telefonisch contact opgenomen met het kabinet RC. Tijdens dit gesprek bleek haar dat zij door contact op te nemen met het kabinet RC advocatuurlijk werk verrichtte. Zij heeft daar niet goed bij stilgestaan. Zij vindt zelf een beetje dom te zijn geweest.
4.2 Verweerster heeft niet de opzet gehad om de schorsingsvoorwaarden te overtreden.
5 BEOORDELING
5.1 Vast staat dat verweerster zich tijdens haar schorsing gewend heeft tot het kabinet RC om het adres van een getuige door te geven. Dit valt als een advocatuurlijke werkzaamheid aan te merken.
5.2 Nu het verweerster niet toegestaan was om advocatuurlijke werkzaamheden te verrichten, heeft zij gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.
5.3 Het klachtonderdeel is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad constateert dat verweerster mondeling ter zitting een andere uitleg gegeven heeft het contact met het kabinet RC dan in haar schriftelijke verklaring. Schriftelijk heeft verweerster immers meegedeeld dat zij er gelet op de urgentie vanuit ging dat zij contact kon opnemen met het kabinet RC. Ter zitting heeft verweerster verklaard dat zij in de snelheid, zonder nadenken, contact met het kabinet RC heeft opgenomen. Gelet op het feit dat verweerster ’s-avonds gebeld is en de volgende dag contact heeft opgenomen, komt het de raad ongeloofwaardig over dat verweerster impulsief heeft gehandeld. Dat heeft verweerster ook niet in haar eerste schriftelijke reactie naar voren gebracht.
6.2 De raad gaat er derhalve vanuit dat er verweerster welbewust contact heeft opgenomen met het kabinet RC. Verweerster wist of had moeten weten dat zij daardoor in strijd handelde met de schorsingsvoorwaarden en heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet. Van verzachtende omstandigheden is geen sprake.
6.3 De raad acht na te vermelden maatregel passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1. De raad ziet aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en zaaknummer 15-390/DH/RO.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel op van berisping;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2016.
griffier voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie.
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 19 april 2016
verzonden aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam,
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten
rechtsmiddel
Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 85452, 2508 CD Den Haag
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres:
Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus bezorgd kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
d. Per e-mail
Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.
Tegelijkertijd met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl