ECLI:NL:TADRSGR:2016:82 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-396/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:82
Datum uitspraak: 06-06-2016
Datum publicatie: 09-06-2016
Zaaknummer(s): 15-396/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster dat zij: a) gedragsregels 18 lid 1, 17 en 1 heeft geschonden; b) op de hoogte was van de psychiatrische stoornis van de cliënte van klager en desondanks, zonder medeweten van klager, een door beide partijen ondertekend echtscheidingsconvenant aan de rechtbank heeft toegezonden. Klachtonderdeel a is ongegrond. Klachtonderdeel b is gegrond. Het had op de weg van verweerster gelegen om, ter voorkoming van misverstanden, na ontvangst van het ondertekende convenant contact op te nemen met klager teneinde te verifiëren of zijn cliënte het eens was met hetgeen in het convenant was vastgelegd. Door dit na te laten heeft verweerster niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen die haar in dit verband jegens klager en zijn cliënte had gepast. Dit klemt temeer nu verweerster op de hoogte was van de psychiatrische problematiek van de cliënte van klager. Maatregel: waarschuwing, kostenveroordeling EUR 50 t.g.v. klager + EUR 1.000 t.g.v. NOvA.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 juni 2016

in de zaak 15-396/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 24 maart 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 14 september 2015 met kenmerk R 2015/87 ml, door de raad ontvangen op 15 september 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 april 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 12 november 2014 is namens de cliënt van verweerster (hierna: de man) een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen aan de cliënte van klager (hierna: de vrouw) betekend. In dit verzoekschrift is onder meer opgenomen dat de vrouw leed aan een bipolaire stoornis, alsmede dat het de man niet bekend was in hoeverre de vrouw ten tijde van het opstellen van het verzoekschrift in staat was om haar eigen belangen goed te behartigen.

2.2 Klager is in deze echtscheidingsprocedure de advocaat van de vrouw en staat haar daarnaast bij als BOPZ-advocaat. Verweerster is de advocaat van de man. Zij heeft in de procedure het verzoekschrift tot echtscheiding, een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant opgesteld.

2.3 Klager heeft verweerster bij faxbericht van 20 november 2014 onder meer als volgt bericht:

“Hierdoor bevestig ik dat ik als advocaat optreed voor [de vrouw, RvD]. [De vrouw, RvD] stelde mij het verzoekschrift echtscheiding met nevenvoorzieningen, door u voor uw cliënt [de man, RvD] opgesteld, gedateerd 10 november 2014 ter hand. Ik wil cliënte graag adviseren over haar financiële positie. Daarvoor is nodig dat ik een alimentatieberekening maak. Ik heb echter geen inzicht in de draagkracht van uw cliënt. Zou u mij de volgende gegevens betreffende uw cliënt willen toezenden?: (...)”

2.4 Vervolgens heeft klager verweerster per faxbericht van 17 december 2014 verzocht om hem de in zijn faxbericht van 20 november 2014 bedoelde financiële gegevens te verstrekken. 

2.5 Klager heeft verweerster bij faxbericht van 12 januari 2015 verzocht hem te bevestigen of het juist was dat haar cliënt aan haar de opdracht had gegeven om de echtscheidingszaak tijdelijk stop te zetten. Daarnaast heeft klager verweerster bij faxbericht van 12 januari 2015 twee faxberichten van 17 december 2014 toegezonden, die nog niet eerder waren verstuurd. Verweerster heeft op deze berichten bij faxbericht van 14 januari 2015 gereageerd, waarin zij onder meer schrijft:

“Ten aanzien van uw fax van vorige week geldt dat cliënt mij vorige week verschillende malen heeft laten weten dat uw cliënte aan hem kenbaar heeft gemaakt dat zij akkoord is met het voorstel van cliënt met betrekking tot de verschillende gevolgen van de echtscheiding, mits aangepast wordt dat het gezamenlijk gezag over [de dochter van partijen, RvD] gehandhaafd blijft (…).”

2.6 Op 22 januari 2015 heeft verweerder namens zijn cliënte een verweerschrift tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank.

2.7 Bij e-mail van 13 februari 2015 heeft verweerster aan klager de jaaropgave van haar cliënt over het jaar 2014 verstrekt. In deze e-mail schrijft zij onder meer:

“Naar ik aanneem helpt deze jaaropgave u in de beoordeling van het dossier (…) en het adviseren van uw cliënte terzake het voorstel van cliënt tot het betalen van partneralimentatie en daarmee wellicht ook het gehele voorste van cliënt. Ik heb namelijk het idee gekregen dat partijen er onderling uit willen komen.”

2.8 Klager heeft verweerster in reactie daarop per e-mail van 16 februari 2015 het volgende bericht:

“Dank voor de jaaropgave van uw cliënt. U schrijft dat ik verder beschik over de meest recente gegevens. Voor zover hier na te gaan is de jaaropgave het eerste door mij van u ontvangen gegeven, na mijn verzoeken van 20 november 2014 en 17 december 2014. Vergis ik mij? Hebt u mij separaat andere gegevens toegezonden?”

2.9 Bij faxbericht van 23 februari 2015 heeft klager verweerster onder meer bericht dat hij meer gegevens nodig had om zijn cliënte te kunnen adviseren.

2.10 Door de man en de vrouw is op 3 maart 2015 een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan ondertekend. 

2.11 Verweerster heeft klager bij brief van 12 maart 2015 onder meer het volgende bericht:

“Naar ik heb begrepen hebben partijen in onderling overleg overeenstemming bereikt. Daartoe hebben partijen in meervoud een ouderschapsplan ondertekend alsmede een echtscheidingsconvenant en bijgaand treft u een origineel en een kopie exemplaar aan van deze stukken. Eén van de twee is het exemplaar van uw cliënte. Ik zal de rechtbank van de bereikte overeenstemming berichten en deze een origineel exemplaar van de ondertekende overeenkomsten zenden. Daarbij zal ik uiteraard de verzoeken van cliënt aanpassen naar de inhoud van de bereikte overeenstemming. Vervolgens zal ik de rechtbank vragen overeenkomstig beschikking te wijzen. Hiervoor zult u de rechtbank ook moeten berichten. (…)”

2.12 Klager heeft bij brief van 16 maart 2015 aan de familiegriffie van de rechtbank Rotterdam gereageerd op de brief van verweerster. In zijn brief heeft klager onder meer het volgende opgenomen:

“Hierdoor bevestig ik de goede ontvangst van een brief van 12 maart 2015 van [verweerster, RvD] (…) aan u, waarbij u een door partijen ondertekend ouderschapsplan en een door partijen ondertekend echtscheidingsconvenant wordt toegezonden. (…)

Het echtscheidingsconvenant, dat uw rechtbank is toegezonden, heb ik voor het eerst gezien op 13 maart 2015. Het is kennelijk al ondertekend en op iedere bladzijde van een paraaf voorzien door [de man, RvD] en ook door mijn cliënte, [de vrouw, RvD]. Ik heb [de vrouw, RvD] hierover niet kunnen adviseren omdat ik eenvoudig weg geen kennis droeg van dit echtscheidingsconvenant. Het is mij niet van tevoren toegezonden. (…)

Namens [de vrouw, RvD] roep ik de nietigheid van het echtscheidingsconvenant en van alle daarin opgenomen bepalingen door middel van deze brief in (…) [De vrouw, RvD] heeft zich door haar echtgenoot voor de keus gesteld gevoeld dat, indien zij het echtscheidingsconvenant omtrent de alimentatie en de verdeling niet zou ondertekenen, hij niet bereid zou zijn zijn standpunt met betrekking tot de ontzetting uit de ouderlijke macht te herzien. Het is onder die druk dat zij het echtscheidingsconvenant heeft getekend, waarop de man het ouderschapsplan heeft getekend. (…)

Er is sprake van wilsgebrek aan de zijde van de vrouw, te weten: dwang door de man, dwaling aan de zijde van de vrouw, bedrog door de man. Verder is sprake van misbruik van omstandigheden. (…) De man heeft van de kwetsbare psychische gesteldheid van de vrouw en van de kwetsbaarheid van de vrouw inzake het mogelijke verlies van haar dochter gebruikgemaakt door met passering van de advocaat van de vrouw, die buiten dit alles is gelaten, de vrouw te pressen tot het ondertekenen van het echtscheidingsconvenant. (…)”

2.13 Bij brief van 13 april 2015 heeft verweerster de familiegriffie van de rechtbank Rotterdam onder meer bericht dat geen sprake was van dwang, althans dwaling, althans bedrog door de man. Als bijlage 2 bij haar brief heeft verweerster een door de man en de vrouw ondertekende handgeschreven brief van 16 februari 2015 overgelegd, waarin staat:

“Geachte rechter,

Geachte [klager, RvD],

Geachte [verweerster, RvD],

Hierdoor verklaren wij – [de man, RvD] en [de vrouw, RvD] – dat wij in gezamenlijkheid ons stellen achter het eerste scheidingsvoorstel bij de rechter, beiden behoudens lid c, dat aldus dient te vervallen. Uitdrukkelijk verzoeken wij u het voorstel aan te passen en lid c te verwijderen, zodat wij beiden de akte kunnen ondertekenen. (…)”

Als bijlage 3 bij haar brief van 13 april 2015 heeft verweerster een e-mail van 31 maart 2015 van de vrouw gevoegd met onder meer de volgende tekst:

“Geachte (…) [verweerster, RvD],

Hierdoor wil ik graag nogmaals nadrukkelijk stellen dat ik mij in geen enkel opzicht kan vinden in de protesten van dhr [klager, RvD] bij de rechtbank, en dat ik volledig toerekeningsvatbaar ben, en dat ik volledig achter het scheidingsconvenant sta, dat mijn man en ik beiden hebben ondertekend en in goede harmonie willen uitvoeren.

Hoogachtend, [de vrouw, RvD].”

2.14 Op 15 juli 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren klager, verweerster, de deken en een stafmedewerkster aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij gedragsregels 18 lid 1, 17 en 1 heeft geschonden;

b) zij op de hoogte was van de psychiatrische stoornis van de cliënte van klager en dat zij desondanks, zonder medeweten van klager, een door beide partijen ondertekend echtscheidingsconvenant aan de rechtbank heeft toegezonden, als gevolg waarvan de cliënte van klager ernstig in haar belangen is geschaad.

3.2 Met betrekking tot de schending van gedragsregel 18 lid 1 die in zijn optiek heeft plaatsgevonden heeft klager aangevoerd dat, hoewel hij niet kan bewijzen dat verweerster rechtstreeks contact heeft gehad met de vrouw, het wel duidelijk is dat verweerster zich middels de man in verbinding heeft gesteld met de vrouw.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat zij geen enkel rechtstreeks contact met de cliënte van klager heeft gehad. Van enige druk van de zijde van verweerster richting de vrouw is geen sprake geweest. Derhalve heeft zij gedragsregel 18 lid 1 niet overtreden. Gedragsregel 17 heeft zij evenmin geschonden. Zij heeft klager weliswaar niet voorzien van stukken waarom hij had verzocht, maar dat is geen schending van gedragsregel 17. Verweerster heeft voor de belangen van haar cliënt gestaan en in dat verband komt haar een grote mate van vrijheid toe. Tot slot betwist verweerster dat zij gedragsregel 1 heeft geschonden.

4.2 Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënt haar had laten weten dat zijn vrouw en hij een compromis hadden bereikt. Haar cliënt vertelde haar wat het compromis inhield en heeft haar verzocht, conform de overeenstemming zoals hij deze had begrepen, de stukken in concept op te stellen. Hierop heeft verweerster haar cliënt een ouderschapsplan en een concept convenant toegestuurd, met daarbij de opmerking:

‘Graag hoor ik ten aanzien van de stukken, waarna ofwel u deze aan [de vrouw, RvD] voorlegt en zij hiermee zelf naar [klager, RvD] gaat ofwel ik [klager, RvD] de concepten stuur met het verzoek om een reactie.’

Vervolgens heeft verweerster van haar cliënt zijn reactie op de concepten ontvangen en heeft zij daarna een nieuwe versie van de concepten naar haar cliënt gestuurd. Daarna heeft verweerster de door haar opgemaakte concepten ondertekend door de man en de vrouw retour ontvangen. Gelet daarop, alsmede gelet op de handgeschreven brief van 16 februari 2015 die zowel door de vrouw als door de man was ondertekend, heeft verweerster er niet aan getwijfeld dat er daadwerkelijk overeenstemming was bereikt tussen de man en de vrouw. Zij verkeerde in de veronderstelling dat klager daarvan door zijn cliënte ook op de hoogte was gesteld. Verweerster is ervan uitgegaan dat de vrouw de concepten aan klager had voorgelegd en dat zij met of zonder zijn ‘goedkeuring’ de beide overeenkomsten had ondertekend.

4.3 Voor het overige zal de raad op het verweer van verweerster hierna waar nodig ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Klager heeft als advocaat een klacht ingediend tegen de advocaat van de wederpartij. Derhalve heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

Gedragsregel 18 lid 1

5.2 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.

5.3 Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is de raad van oordeel dat hetgeen klager in dit kader heeft aangevoerd onvoldoende is om de conclusie te rechtvaardigen dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 18 lid 1. Ook heeft klager niet aangetoond dat verweerster zich via haar cliënt in contact heeft gesteld met de cliënte van klager. Deze stelling van klager is daartoe tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerster onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd.

Gedragsregel 17

5.4 Gedragsregel 17 schrijft voor dat advocaten, in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen, behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

5.5 De raad is van oordeel dat niet uit het dossier of het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verweerster gedragsregel 17 heeft geschonden. Weliswaar heeft zij niet op alle brieven van klager direct en in de door deze gewenste zin geantwoord, maar verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat haar handelen werd ingegeven door het belang van haar cliënt. Niet is gebleken dat zij hiermee de grenzen van het redelijke heeft overschreden.

Gedragsregel 1

5.6 Op grond van gedragsregel 1 dient een advocaat zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.7 Klager heeft onvoldoende aangetoond waarom verweerster in strijd met gedragsregel 1 zou hebben gehandeld, terwijl verweerster dit gemotiveerd heeft betwist.

5.8 Klachtonderdeel a is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.9 Vaststaat dat verweerster het concept convenant, voorafgaand aan de toezending aan de rechtbank, niet aan klager heeft voorgelegd. Klager heeft eerst op 13 maart 2015 kennisgenomen van het convenant, dat op dat moment reeds door partijen was ondertekend. Ook staat vast dat verweerster, nadat zij van haar cliënt het door hem en zijn (ex-)vrouw ondertekende convenant had ontvangen, geen contact heeft opgenomen met klager. Tot slot staat vast dat klager niet door de vrouw of de man op de hoogte is gebracht van het feit dat zij overeenstemming hadden bereikt.

5.10 Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerster gelegen om, ter voorkoming van misverstanden, na ontvangst van het ondertekende convenant contact op te nemen met klager teneinde te verifiëren of zijn cliënte het eens was met hetgeen in het convenant was vastgelegd. Door dit na te laten heeft verweerster niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen die haar in dit verband jegens klager en zijn cliënte had gepast. Dit klemt temeer nu verweerster – zoals onder meer blijkt uit het door haar opgestelde verzoekschrift tot echtscheiding – op de hoogte was van de psychiatrische problematiek van de vrouw.

5.11 Gelet op het voorgaande heeft verweerster jegens klager en zijn cliënte gehandeld in strijd met de zorg die zij als advocaat jegens hen had behoren te betrachten. Verweerster heeft daardoor gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.12 Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het gegrond bevonden klachtonderdeel acht de raad na te vermelden maatregel passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000  en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en zaaknummer 15-396/DH/RO.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2016.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 6 juni 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl