ECLI:NL:TADRSGR:2016:73 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-420/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:73
Datum uitspraak: 11-04-2016
Datum publicatie: 09-05-2016
Zaaknummer(s): 15-420/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klacht betreft bijstand door verweerder in een geschil betreffende een octrooiaanvraag. Verweerder treedt op als opvolgend advocaat en beoordeelt de haalbaarheid van een tegen een kort geding vonnis reeds ingesteld hoger beroep. Verweerder adviseert negatief en motiveert dat schriftelijk. Klager meent dat verweerder door de deken is aangewezen en verwijt hem geen bijstand te hebben verleend en over zijn weigering geen duidelijkheid te hebben verschaft. De voorzitter verklaart de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond. De raad oordeelt het verzet ongegrond, maar heeft begrip voor de verwarring die bij klager is ontstaan over de vraag of verweerder door de deken (zijn kantoorgenoot) is aangewezen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 11 april 2016

in de zaak 15-420/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 november 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 29 januari 2015, aangevuld bij e-mails van 10 februari, 19 februari en 27 februari 2015, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 oktober 2015, door de raad ontvangen op 5 oktober 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 11 november 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 november 2015 is verzonden.

1.4    Bij brief van 5 december 2015, door de raad ontvangen op 5 december 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager heeft een pleitnota overgelegd Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Bij e-mail van 7 augustus 2014 heeft klager zich tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek of het kantoor hem zou willen of kunnen bijstaan in een – door klager in die e-mail beschreven – octrooizaak, waarin hoger beroep tegen een kort geding vonnis was ingesteld.

2.2    Klagers e-mail is op 8 augustus 2014 door een kantoorgenoot van verweerder aan verweerder doorgestuurd met de vraag of verweerder er iets mee kon.

2.3    Bij e-mail van 11 augustus 2014 heeft klager zich tot het Bureau van de Haagse Orde gewend met het verzoek hem te helpen op zoek te gaan naar een advocaat in de octrooizaak op basis van een toevoeging.

2.4    Op 12 augustus 2014 heeft [kantoorgenote verweerder], verbonden aan het kantoor van verweerder, telefonisch contact opgenomen met klager. [Kantoorgenote verweerder] heeft klager aansluitend aan dat telefoongesprek een e-mail gezonden. Daarin verzocht [kantoorgenote verweerder] onder meer om toezending van stukken van klagers zaak.

2.5    Bij e-mail van 15 augustus 2014 deelde [kantoorgenote verweerder] aan klager mee dat zij vanaf die dag twee weken met vakantie was en dat verweerder de zaak zou overnemen.

2.6    Bij e-mail van 15 augustus 2014 heeft het Bureau van de Haagse Orde aan klager, namens de deken, bericht dat men had begrepen dat klager een advocaat had gevonden die bereid was klager te adviseren.

2.7    Klager heeft laatstgenoemde e-mail aan verweerder doorgezonden met de vraag of hij daarop moest reageren of dat verweerder dat deed.

2.8    Bij e-mail van eveneens 15 augustus 2014 deelde verweerder aan klager mee dat hij er niet meer op hoefde te reageren.

2.9    Voorts heeft verweerder, bij een volgende e-mail van 15 augustus 2014 klager geïnformeerd over de aanpak van de zaak.

2.10    Op 26 september 2014 is door de Raad voor Rechtsbijstand ten behoeve van klager aan verweerder een toevoeging afgegeven.

2.11    Bij brief van 6 oktober 2014 heeft verweerder klager negatief over het hoger beroep geadviseerd.

2.12    De in de hiervoor beschreven periode in functie zijnde deken, [deken], is verbonden aan het kantoor van verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.    in strijd heeft gehandeld met zijn verplichting op basis van artikel 13 lid 4 Advocatenwet klager zijn diensten te verlenen, althans verzuimd heeft klager te informeren over het al dan niet bestaan van een verplichting daartoe;

b.    verzuimd heeft klager duidelijkheid te verschaffen over de reden  waarom en op basis van welke wetsartikelen verweerder van oordeel was dat klagers kansen in het hoger beroep in kort geding en in een bodemprocedure zo gering waren dat hij zich uit de zaak in hoger beroep in kort geding kon terugtrekken.

3.2    In het verzet handhaaft klager dat hij via de deken bij verweerders kantoor terecht is gekomen, hetgeen klager uit meerdere omstandigheden heeft afgeleid. Voorts is klager van mening dat het advies van verweerder van 6 oktober 2014 op onjuistheden berust. Klager verwijt verweerder dat hij de bodemprocedure pas wilde starten als het octrooi in feite verleend zou worden. Daardoor is volgens klager zijn zaak feitelijk bijna twee jaar vertraagd en kan de wederpartij onherstelbare schade aanrichten door de uitvinding op een verkeerde manier in de markt te zetten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Ten aanzien van klachtonderdeel a verenigt de raad zich met het oordeel van de voorzitter, zoals dat is vermeld bij randnummers 4.1, 4.2 en 4.3. Uit het dossier blijkt immers niet dat klager bij de deken een verzoek heeft ingediend tot aanwijzing van een advocaat en evenmin blijkt dat de deken een beslissing tot aanwijzing van een advocaat of van verweerder heeft gegeven.

5.2    Het voorgaande neemt niet weg dat de raad begrip heeft voor de bij klager gewekte verwarring, gelet op het feit dat de toenmalig deken aan het kantoor van verweerder verbonden is,  gelet op de correspondentie van het Bureau van de Orde en op de omstandigheid dat in de beantwoording van door klager bij het kantoor van verweerder ingediende klacht door de klachtenfunctionaris is meegedeeld dat klager via de Haagse Orde bij verweerder terecht was gekomen. Dat had zorgvuldiger gekund.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Ten aanzien van klachtonderdeel b verenigt de raad zich met het oordeel van de voorzitter, vermeld bij randnummers 4.4 t/m 4.8. De raad is met de voorzitter van oordeel dat verweerder in zijn advies van 6 oktober 2014 duidelijk en gemotiveerd heeft uiteengezet hoe hij de zaak en de aanpak daarvan zag. Het stond klager vrij het daarmee niet eens te zijn, ook voor wat betreft de door verweerder aangenomen feiten, maar dat brengt niet mee dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

5.4    Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.