ECLI:NL:TADRSGR:2016:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-306/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:72
Datum uitspraak: 11-04-2016
Datum publicatie: 09-05-2016
Zaaknummer(s): 15-306/DH/DH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klacht betreft het optreden van verweerster als deken in het onderzoek naar een door klager ingediende klacht tegen een derde. De klacht spitst zich toe op de dekenvisie die verweerster bij afronding van het onderzoek aan klager heeft gezonden. Klager acht die ondeugdelijk. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond. De raad oordeelt het verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 11 april 2016

in de zaak 15-306/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 9 september 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 1 maart 2015 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend tegen verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant.

1.2    Het onderzoek naar de klacht is verricht door de deken van de Orde van Advocaten Den Haag. Deze heeft het dossier bij brief van 24 augustus 2015, door de raad ontvangen op 26 augustus 2015, aan de raad toegezonden.

1.3    Bij beslissing van 9 september 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 september 2015 is verzonden.

1.4    Bij brief van 8 oktober 2015, door de raad ontvangen op 9 oktober 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Bij brief van 6 november 2015 heeft verweerster haar standpunt ten aanzien van het verzet aan de raad meegedeeld.

1.6    Bij brief van 2 december 2015 heeft (de stafjurist namens) verweerster een productie aan de raad toegezonden.

1.7    Bij brief van 11 januari 2016 heeft klager op laatstgemelde toezending gereageerd en het verzetschrift aangevuld.

1.8    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerster heeft bericht van afwezigheid gestuurd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.9    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft zich bij brief van 24 augustus 2014 tot verweerster gewend, in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten Breda Middelburg. Klager heeft zich in de betreffende brief bij verweerster beklaagd over [advocaat].

2.2    Verweerster heeft op 3 september 2014 de goede ontvangst van klagers klacht bevestigd.

2.3    De klachtbrief van klager is op 15 september 2014 aan de beklaagde advocaat toegezonden.

2.4    Bij brief van 6 oktober 2014 heeft de beklaagde advocaat op deze brief gereageerd.

2.5    Op 25 oktober 2014 heeft klager gerepliceerd, waarna de beklaagde advocaat op 14 november 2014 heeft gedupliceerd.

2.6    Bij brief van 17 november 2014 heeft de stafjurist van verweerster klager en de beklaagde advocaat laten weten dat de instructiefase van de klachtprocedure was gesloten.

2.7    Bij brief van 30 januari 2015 heeft verweerster klager en de beklaagde advocaat haar voorlopige visie (dekenstandpunt) ten aanzien van de klacht doen toekomen.

2.8    Op 1 maart 2015 heeft klager verweerster zijn reactie op het dekenstandpunt toegezonden.

2.9    Bij brief van 1 maart 2015 heeft klager zich bij de Raad van Discipline beklaagd over verweerster.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat de brief van 30 januari 2015 met kenmerk K14-104 niet in overeenstemming is met artikel 46c Advocatenwet omdat verweerster:

-    uitgaat van evident onjuiste feiten;

-    klachtonderdelen onvolledig en onjuist weergeeft;

-    pertinente feiten en stukken negeert;

-    zich vooral lijkt te hebben laten leiden door het betoog van de beklaagde advocaat

waardoor haar bevindingen niet zijn gestoeld op deugdelijk onderzoek of eigen wetenschap.

3.1    In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klager heeft toegelicht waarom hij de overwegingen van de voorzitter onjuist acht. Klager stelt zich samenvattend op het standpunt dat de beslissing van de voorzitter niet steunt op onderzoek naar de feiten en evenmin op het toepasselijke recht en de Richtlijn 93/13/EEG. Klager acht het betrekken van het toepasselijk recht bij het onderzoek naar de feiten wezenlijk om na te gaan waarop het dekenstandpunt of de voorzittersbeslissing steunt. De voorzittersbeslissing steunt volgens klager vooral op het standpunt van de deken te Den Haag, zonder eigen beoordeling van de feiten en het recht. Klager is daarom van mening dat de voorzittersbeslissing niet in stand kan blijven.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Als uitgangspunt geldt dat de advocaat die optreedt als Deken ter uitvoering van de hem in de artikelen 45a en 46c Advocatenwet opgedragen taak een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij aan die taak uitvoering geeft. Slechts indien hij zich bij de vervulling van zijn taak zodanig gedraagt (i.e. misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.2    Voormeld uitgangspunt is in overeenstemming met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline.

5.3    Klager heeft in het verzet betoogd dat het gehanteerde uitgangspunt een beperkte toetsing inhoudt en niet in overeenstemming is met – kort gezegd – de Grondwet, het EVRM en het Handvest van de Europese Unie.

5.4    De raad volgt klager niet in zijn betoog. Het gehanteerde uitgangspunt impliceert niet anders dan dat wordt getoetst aan de norm van artikel 46 Advocatenwet, zij het dan toegespitst op het feit dat de deken een bijzondere functie vervult.

5.5    In het verzet heeft klager benadrukt dat verweerster in haar brief van 30 januari 2015 fouten heeft gemaakt.

5.6    Klager is onder meer ingegaan op de erkenning van verweerster dat zij in haar brief ten onrechte heeft vermeld dat klager een bepaald stuk door middel van bemiddeling van verweerster heeft ontvangen.

5.7    De raad ziet geen aanleiding op dit punt anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan onder randnummer 4.6. De raad neemt hierbij in aanmerking dat klager ten onrechte heeft aangenomen dat een klacht, waarover “bemiddeld” is, niet meer aan de Raad van Discipline kan worden voorgelegd. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien bemiddeling van de deken heeft geleid tot intrekking van een klacht of klachtonderdeel door de klager. Eén en ander is, gelet op de brief van 30 januari 2015, niet aan de orde.

5.8    In het verzet heeft klager er ook verder blijk van gegeven zich niet te kunnen verenigen met de inhoud en de conclusies van de dekenvisie, zoals verweerster die heeft neergelegd in haar brief van 30 januari 2015.

5.9    De raad is echter van oordeel dat ook in het verzet niet is gebleken dat verweerster in de behandeling van de klacht tegen [advocaat] en de afronding daarvan met haar brief 30 januari 2015 de hierboven staande norm heeft overtreden.

5.10    De raad verenigt zich dan ook met de beoordeling van de klacht door de voorzitter en is met de voorzitter van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.11    Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

6    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2016

verzonden aan:

- klager/klaagster

- verweerder/verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.