ECLI:NL:TADRSGR:2016:71 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4506/14.92

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:71
Datum uitspraak: 11-04-2016
Datum publicatie: 09-05-2016
Zaaknummer(s): R.4506/14.92
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klacht betreft optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Klager verwijt hem dat hij zijn klacht tegen een andere advocaat niet zorgvuldig heeft onderzocht, onvoldoende heeft gemotiveerd althans heeft geweigerd die klachten in behandeling te nemen. Daarnaast klaagt klager over het optreden van verweerder als toenmalig deken tijdens een zitting waarbij een verzet van klager in een klachtzaak tegen een (andere) voormalig deken werd behandeld. De voorzitter heeft de eerste klacht beoordeeld en deze kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet daartegen oordeelt de raad in zoverre ongegrond. De raad acht het verzet gegrond in zoverre de voorzitter niet heeft geoordeeld over het tweede verwijt. De raad verklaart dat verwijt ongegrond om reden dat het verweerder als toenmalig deken vrijstond de voormalig deken ter zitting van de raad bij te staan.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 11 april 2016

in de zaak R. 4506/14.92

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 12 mei 2014 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 februari 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder in diens toenmalige hoedanigheid van deken.

1.2    Bij verwijzingsbeschikking van 11 maart 2014 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag de zaak op grond van artikel 46c, lid 4 Advocatenwet (oud) verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden voor het uitvoeren van het onderzoek en de afhandeling als bedoeld in de artikelen 46d en 46e Advocatenwet (oud).

1.3    Na onderzoek van de klacht heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de deken) het dossier bij brief van 17 april 2014, bij de Raad ontvangen op 22 april 2014, aan de raad toegezonden.

1.4    Bij beslissing van 12 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing is verzonden op 13 mei 2014.

1.5    Per e-mail van 22 mei 2014, bij de raad ontvangen op 22 mei 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift (met bijlagen) is per post bij de raad binnengekomen op 26 mei 2014.

1.6    Bij brief van 14 januari 2016 heeft klager zijn klacht nader toegelicht en stukken aan de raad toegezonden.

1.7    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 februari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager en diens brief van 14 januari 2016.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.   

2.2    In 2007 heeft klager een klacht ingediend tegen [advocaat] en [advocaat wederpartij].

2.3    [Advocaat] heeft klager bijgestaan in het kader van de behartiging van zijn belangen tot verhaal van schade naar aanleiding van het overlijden van de partner van klager tijdens een bedrijfsuitje op 24 september 1998 .

2.4    [Advocaat wederpartij] behartigde de belangen van de wederpartij van klager.

2.5    Beide klachten zijn onderzocht door de toenmalige deken, en deze heeft in beide zaken zijn visie op de klachten gegeven.

2.6    De klachten zijn door de Raad van Discipline te Amsterdam ongegrond verklaard.

2.7    Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 30 mei 2011 het hoger beroep ongegrond verklaard.

2.8    Klager heeft voorts bestuursrechtelijke en tuchtrechtelijke klachten ingediend tegen de voormalige dekens mr. C., mr. C.R. en de Raad van Toezicht. De tuchtrechtelijke klachten tegen mr. C. en mr. C.R. zijn onderzocht door [lid Raad van Toezicht], lid van de Raad van Toezicht. [Lid Raad van Toezicht] heeft zijn bevindingen daarover gegeven bij brief van 1 juli 2011. De tuchtrechtelijke klacht tegen mr. C. is eveneens onderzocht door [lid Raad van Toezicht].

2.9    Klager heeft op 7 juni 2011 een klacht tegen [lid Raad van Toezicht] ingediend bij (mr. C.R. als ambtsvoorganger van) verweerder als toenmalig deken.

2.10    Verweerder (in navolging van mr. C.R.) heeft deze klacht onderzocht en heeft bij brief van 30 januari 2012 zijn bevindingen over deze klacht aan klager medegedeeld.

2.11    Nadien heeft klager diverse stukken en reacties aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft aan klager laten weten dat hij duidelijk moest maken of hij wenste dat de visie en het daaraan ten grondslag liggende klachtdossier moesten worden doorgezonden naar de Raad van Discipline en dat klager vervolgens alle door hem als dienstbaar voor de beoordeling geachte stukken aan de Raad van Discipline kon zenden.

2.12    Klager heeft geen doorzending van die klacht – tegen [lid Raad van Toezicht] – aan de raad verzocht.

2.13    Bij brief van 28 februari 2014 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

2.14    Verweerder is aanwezig geweest ter zitting van deze raad van 3 februari 2014, alwaar de klacht van klager tegen mr. C.R. (in zijn hoedanigheid van voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam) werd behandeld. Verweerder heeft mr. C.R. bij die gelegenheid bijgestaan onder de mededeling, vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting, luidende:

“Ik ben vandaag aanwezig als deken en als advocaat van verweerder. Ik heb vandaag een dubbelfunctie.”

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij klagers klacht tegen [lid Raad van Toezicht], advocaat te Rotterdam, niet zorgvuldig heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd, althans heeft geweigerd klagers klachten tegen [lid Raad van Toezicht] in behandeling te nemen. Klager is van mening dat op een publiekelijk orgaan als de Raad van Toezicht Rotterdam de plicht rust naar beste kunnen en met de vereiste deskundigheid een volledig en zorgvuldig onderzoek te doen naar alle door klager voorgelegde feiten en omstandigheden, dan wel te onderzoeken of bij eerder dekenonderzoek destijds cruciale feiten zijn achtergehouden of verdraaid dan wel is geprobeerd te beïnvloeden in het voordeel van de beklaagde advocaat.

3.2    In het klaagschrift van 28 februari 2014 heeft klager ook gesteld dat zijn klacht ziet op de rol van verweerder bij de mondelinge behandeling bij de Raad van Discipline Den Haag op 3 februari 2014.

3.3    In het verzet heeft klager zijn klacht tegen verweerder toegelicht en uitgebreid. Klager is van mening dat de beslissing van de voorzitter behoort te worden vernietigd en verzoekt de raad ambtshalve maatregelen te nemen die ervoor zorgdragen dat klagers klachten op een onafhankelijke en integere wijze worden onderzocht en behandeld zoals de wetgever heeft beoogd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    Het deel van de klacht dat hiervoor bij randnummer 3.1 is geformuleerd heeft uitsluitend betrekking op de werkzaamheden van verweerder, nadat hij was benoemd als deken, in de klachtzaak van klager tegen [lid Raad van Toezicht]. Die klacht had betrekking op het functioneren van [lid Raad van Toezicht] als lid van de Raad van Toezicht die belast was met het onderzoek van de klacht van klager tegen de voormalige dekens mr. C. en mr. C.R.

5.3    Ter zitting van de raad van 8 februari 2016 heeft verweerder toegelicht dat de klacht al in onderzoek was genomen door zijn voorganger en dat verweerder, nadat hij als deken was benoemd, de dekenvisie van 30 januari 2012, die aan klager is toegezonden, heeft gemaakt. Klager heeft dit feitelijk niet bestreden.

5.4    Nu de klacht tegen verweerder betrekking heeft op zijn optreden als de deken, verenigt de raad zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit bij randnummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld. Dat uitgangspunt berust op vaste rechtspraak van de Raden van Discipline en het Hof van Discipline en is gebaseerd op de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.5    Het voorgaande brengt mee dat, voor zover klager in het verzet nieuwe of andere klachten tegen verweerder heeft aangevoerd dan die welke zijn vermeld bij randnummer 3.1 en 3.2, deze door de raad niet worden beoordeeld, daar ze niet op de door de wet voorgeschreven wijze zijn ingediend.

5.6    In het verzet heeft klager gewezen op de onwenselijkheid dat de klacht tegen verweerder, op grond van de verwijzingsbeslissing van de voorzitter van deze raad, is onderzocht door de Haagse deken, terwijl klager tegen de Haagse deken ook één of meer klachten heeft lopen die door verweerder als Rotterdamse deken zijn onderzocht.

5.7    Verweerder heeft hierop gereageerd met verwijzing naar de wettelijke regeling onder de oude Advocatenwet, die geen andere verwijzingsbeslissing toeliet. De raad overweegt op dit punt dat artikel 46c, lid 4 van de tot 1 januari 2015 van kracht zijnde Advocatenwet, aan de voorzitter van de raad opdraagt om een klacht tegen de deken te verwijzen naar een deken van de andere orde in zijn ressort. De voorzitter van de raad diende derhalve binnen het ressort

Den Haag telkens een andere deken voor het betreffende onderzoek aan te wijzen. De voorzitter heeft aldus gehandeld overeenkomstig de wet, nu in het ressort Den Haag enkel de dekens van Den Haag en Rotterdam fungeren.

5.8    De behandeling van het verzet heeft, voor zover het de onder 3.1 vermelde klacht aangaat, overigens niet geleid tot andere beschouwingen of andere gevolgtrekkingen dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling en met de daarop berustende kennelijk ongegrond verklaring van de klacht.

5.9    Dit brengt mee dat het verzet in zoverre ongegrond is.

5.10    De raad heeft vastgesteld dat het hiervoor bij randnummer 3.2 vermelde verwijt weliswaar in het klaagschrift van klager is vermeld, maar niet door de voorzitter is beoordeeld.

5.11    Om deze reden zal de raad het verzet in zoverre in gegrond verklaren en het betreffende verwijt alsnog beoordelen.

5.12    Hetgeen klager omtrent het optreden van verweerder heeft aangevoerd, vindt in feitelijk opzicht zijn bevestiging in het door klager in het geding gebrachte proces-verbaal van de zitting van deze raad van 9 december 2013. De raad beschouwt de verwijzing van klager naar de mondelinge behandeling van 3 februari 2014 als een kennelijke vergissing, nu op die zitting enkel een wrakingsverzoek van klager werd behandeld, waar verweerder niet bij aanwezig was.

5.13    De raad beoordeelt het onderhavige verwijt met inachtneming van de norm van artikel 46 Advocatenwet.

5.14    Blijkens het genoemde proces-verbaal stond verweerder mr. C.R. bij tijdens de behandeling van de klacht van klager tegen laatstgenoemde als voormalig deken. Verweerder was op dat op moment deken.

5.15    Gelet op het proces-verbaal heeft verweerder mr. C.R. tijdens die zitting bijgestaan en heeft hij namens mr. C.R. het woord gevoerd.

5.16    De raad is van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten dat hij zich door zijn optreden, zoals hij zelf zei: in dubbele hoedanigheid, niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Het stond verweerder vrij mr. C.R. bij te staan en de omstandigheid dat verweerder op dat moment deken was, doet er in de omstandigheden van dat geval niet aan af.

5.17    De raad oordeelt gezien het voorgaande dat de onder randnummer 3.2 vermelde klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond voor zover het de bij randnummer 3.1 vermelde klacht betreft;

-    verklaart het verzet gegrond voor zover het de bij randnummer 3.2 vermelde klacht betreft en verklaart die klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.J. van der Gouw, T. Hordijk, M.F. Laning, en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 april 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 12 april 2016

verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet ongegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het ongegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus bezorgd kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl.