ECLI:NL:TADRSGR:2016:67 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4731/15.41

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:67
Datum uitspraak: 21-03-2016
Datum publicatie: 14-04-2016
Zaaknummer(s): R. 4731/15.41
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.Verzet ongegrond.

Beslissing van 21 maart 2016

in de zaak R. 4731/15.41

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline van 18 maart 2015 op de klacht van:

klager sub 1

klager sub 2

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 september 2014 hebben klagers bij de deken geklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 18 februari 2015 met kenmerk K265 2014 ab/ksl, door de raad ontvangen op 19 februari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 18 maart 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht van [klager A], destijds klager sub 1, kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht van [klager B], destijds klager sub 2, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 maart 2015 is verzonden aan klagers.

1.4 Bij beslissing van 31 maart 2015 heeft de voorzitter de beschikking van 18 maart 2015 vanwege een evidente verschrijving hersteld.

1.5 Bij brief van 1 april 2015, door de raad ontvangen op 7 april 2015, heeft klager sub 2 hierna te noemen ‘klager’ verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde [gemachtigde klager], en verweerder en zijn gemachtigde [gemachtigde verweerder]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 1 april 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In de periode 2008/2009 is verweerder als raadsman opgetreden voor [BV]. [BV] is/was de eigenaar van percelen grond die bij klager in gebruik waren.

2.3 Bij faxbrief van 28 januari 2008 heeft de voormalig advocaat van klager verweerders cliënte gesommeerd zijn bedrijf vrij van gebruik door derden te laten maken en te houden.

2.4 Bij koopovereenkomst van 6 februari 2008 heeft [BV] de percelen grond verkocht aan [BV2]. De grond kon echter niet worden geleverd vanwege een door klager gelegd executoriaal beslag op deze grond vanwege een opeisbare vordering van klager op [BV] van € 368.659,89 ter zake van een voorschotbedrag op door klager geleden (asbest)schade. Deze vordering is toegewezen bij verstekvonnis en herstelvonnis van 16 mei 2007 en 4 juni 2007 van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag.

2.5 In kort geding heeft verweerder namens [BV] gevorderd dat de executie van voornoemde vonnissen zou worden gestaakt alsmede dat de gelegde beslagen zouden worden opgeheven. Voorts heeft [BV] gevorderd dat klager zou worden geboden de hem in eigendom toebehorende roerende zaken van het registergoed weg te nemen, alsmede dat het klager zou worden verboden het registergoed te betreden op verbeurte van een dwangsom.

2.6 Bij kort geding vonnis van 27 mei 2008 van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag zijn de vorderingen van [BV] afgewezen.

2.7 Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2009 is [BV] niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde beroep tegen [BV2], zulks wegens het niet dienen van grieven.

2.8 Het vonnis in kort geding van de Rechtbank Den Haag van 5 juni 2008 werd dientengevolge onherroepelijk, op basis waarvan [BV] de aan [BV2] verkochte percelen grond diende te leveren op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag met een maximum van € 5.000.000,-.

2.9 Bij vonnis van 15 juli 2009 van de Rechtbank Den Haag is [BV] veroordeeld tot betaling aan [BV2] van een bedrag van € 1.279.921,50, te verhogen met de buitengerechtelijke incassokosten en te vermeerderen met de rente en kosten van het geding. Ter rolle van 15 april 2009 had verweerder zich onttrokken als advocaat van [BV].

2.10 Blijkens een brief van 28 januari 2008 van [voormalig advocaat van klager] aan verweerder was verweerder door eerstgenoemde op de hoogte gesteld van de inbreuk door een derde op de rechten van klager (percelen grond/kassen).

2.11 Bij brief van 29 september 2014 heeft klager (tezamen met de huidige gemachtigde van klager) zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) ondanks zijn wetenschap van de rechten van klager ten aanzien van de betreffende percelen grond, namens [BV] een procedure heeft gevoerd tegen klager strekkende tot opheffing van de door klager gelegde beslagen op die percelen en tot verwijdering van aan klager in eigendom toebehorende zaken;

b) zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat hij als advocaat van [BV] heeft meegewerkt aan een dubieuze grondtransactie tussen [BV] en [BV2] ten behoeve van financieel gewin, waarbij betrokkenen klager willens en wetens schade hebben berokkend;

c) hoewel hij sinds 28 januari 2008 op de hoogte was van de rechten van klager ten aanzien van de door [BV] aan [BV2] verkochte percelen grond, niet heeft geschroomd zijn medewerking aan de verkoop te verlenen;

d) evenals [voormalig advocaat van klager] volledig op de hoogte was van de rechten van klager ten aanzien van de voormelde percelen grond en desalniettemin heeft meegewerkt aan een door mr. D. ontworpen schijnconstructie ter verkrijging van de bedoelde percelen grond door diens cliënte [BV2].

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk niet ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.