ECLI:NL:TADRSGR:2016:66 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-320/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:66
Datum uitspraak: 21-03-2016
Datum publicatie: 08-04-2016
Zaaknummer(s): 15-320/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De raad overweegt dat uit de overgelegde stukken volgt dat klager reeds voor en ook tijdens de procedure zijn twijfels aan verweerder kenbaar heeft gemaakt omtrent de in rechte te betrekken en betrokken personen. De voorzitter heeft derhalve ten onrechte overwogen heeft dat klager de werkwijze van verweerder nooit in twijfel getrokken heeft. Naar het oordeel van de raad had verweerder de [bijzonder opsporingsambtenaar] niet zonder meer buiten de te entameren procedure mogen houden. Verweerder had klager over zijn keuze daartoe in ieder geval deugdelijk moeten informeren en adviseren. Verweerder heeft dientengevolge niet de op hem rustende zorgplicht ten opzichte van klager in acht genomen. Het verzet is gegrond en de klacht is gegrond. Maatregel: enkele waarschuwing. Daarnaast dient verweerder het door klager betaalde griffierecht en de door klager gemaakte reiskosten aan klager te betalen, alsmede de proceskosten van € 1.000,00 aan de NOvA.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 21 maart 2016

in de zaak 15-320/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 10 september 2015 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 25 augustus 2015 met kenmerk R2015/67EDL, door de raad ontvangen op 28 augustus 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 10 september 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 11 september 2015 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 1 oktober 2015, door de raad ontvangen op 1 oktober 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 1 oktober 2015.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager heeft zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met zijn oude werkgever, de Haagse Tramweg Maatschappij (HTM) en zijn (destijds) nieuwe werkgever, de Nederlandse Spoorwegen (NS).

2.2    Een bijzonder opsporingsambtenaar [bijzonder opsporingsambtenaar] had camerabeelden opgevraagd waarop klager te zien was. Over deze beelden heeft de [bijzonder opsporingsambtenaar] vervolgens contact opgenomen met (een of beide) werkgever(s).

2.3    Klager heeft aangegeven dat hij als gevolg hiervan is ontslagen. Hij heeft verweerder gevraagd zijn belangen in dezen te behartigen.

2.4    Bij e-mailbericht van 4 februari 2014 heeft verweerder aan klager geschreven: ”Mijns inziens hebben we een groot probleem als blijkt dat die [bijzonder opsporingsambtenaar] niet in dienst is van NS en/of de RET omdat dan zijn handelingen niet aan een van beide bedrijven toe te wijzen valt.

Derhalve graag jouw mening/visie daarop. Wie is [bijzonder opsporingsambtenaar] en wat is zijn functie binnen welk bedrijf.”

2.5    Bij e-mailbericht van 19 februari 2014 heeft klager verweerder onder meer geschreven:

“Kennelijk heeft de HTM de camerabeelden aan [bijzonder opsporingsambtenaar] ter inzage versterkt en niet aan de NS zoals je mij vertelde. Dit omdat het in een schuine tekst was geschreven. Nu wordt de HTM en de NS gedagvaard, maar hoe zit het met [bijzonder opsporingsambtenaar]? Deze heeft de NS geïnformeerd.”

2.6    In reactie op het e-mailbericht van 19 februari 2014 heeft verweerder klager op 19 februari 2014 geschreven dat hij eerst wil zien wat NS en HTM zeggen dat [bijzonder opsporingsambtenaar] altijd nog betrokken /gedagvaard kon worden. Hij wilde “eerst een bommetje tussen deze bedrijven..” leggen.

2.7    Bij e-mailbericht van 10 juli 2014 heeft klager verweerder gevraagd of de [bijzonder opsporingsambtenaar] niet als getuige opgeroepen moest worden.

2.8    Bij e-mailbericht van 27 augustus 2014 heeft klager deze kwestie nogmaals bij verweerder onder de aandacht gebracht.

2.9    De door verweerder voor klager ingestelde vordering is door de rechtbank afgewezen en klager is in de kosten veroordeeld.

2.10    Bij brief van 2 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij hem niet goed heeft bijgestaan. Specifiek verwijt klager verweerder dat hij hem 1,5 jaar aan het lijntje heeft gehouden, dat hij de verkeerde partij heeft gedagvaard, terwijl klager verweerder een aantal malen mondeling en schriftelijk had gewezen op het feit dat dit niet de juiste partijen betrof en dat als gevolg hiervan de grondslag van de procedure niet de juiste was.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat ten onrechte in de voorzittersbeslissing vermeld staat dat klager altijd heeft ingestemd met de door verweerder voorgestelde handelswijze. Klager wijst naar van zijn een aantal berichten aan verweerder waaruit volgt dat hij verweerder erop gewezen heeft dat hij op een verkeerd spoor leek te zitten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder wijst erop dat klager altijd ingestemd heeft met de door verweerder voorgestelde werkwijze namelijk om eerst NS en HTM aan te spreken. Verweerder had de juiste gegevens van de [bijzonder opsporingsambtenaar] moeten ontvangen. Tijdens de comparitie van partijen zijn die gegevens pas bekend geworden. Naar het oordeel van verweerder en klager was er onrechtmatig gehandeld door NS of HTM. De beelden waren gemaakt door HTM. Daarmee had HTM onrechtmatig gehandeld.

5    BEOORDELING

5.1    Uit de overgelegde stukken volgt dat klager reeds voor en ook tijdens de procedure zijn twijfels aan verweerder kenbaar heeft gemaakt omtrent de in rechte te betrekken en betrokken personen. De voorzitter heeft derhalve ten onrechte overwogen heeft dat klager de werkwijze van verweerder nooit in twijfel getrokken heeft.

5.2    Uit de correspondentie volgt voorts dat verweerder zelf een groot probleem signaleerde als de [bijzonder opsporingsambtenaar] niet in dienst zou zijn van de NS.

5.3    Naar het oordeel van de raad had verweerder de [bijzonder opsporingsambtenaar] dan ook niet zonder meer buiten de te entameren procedure mogen houden. Verweerder had klager over zijn keuze daartoe in ieder geval deugdelijk moeten informeren en adviseren. 

5.4    Verweerder heeft dientengevolge niet de op hem rustende zorgplicht ten opzichte van klager in acht genomen.

5.5    Het verzet is gegrond.

5.6    De klacht is eveneens gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de gegrond bevonden klacht acht de raad na te vermelden maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald.

Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2016.

Griffier                Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 22 maart 2016 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus bezorgd kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl.