ECLI:NL:TADRSGR:2016:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4768-15.78

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:62
Datum uitspraak: 21-03-2016
Datum publicatie: 05-04-2016
Zaaknummer(s): R.4768-15.78
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek naar aanleiding van optreden van de voorzitter ter zitting bij de behandeling van een verzetzaak en na afloop van de zitting naar aanleiding van vragen van klager over het dossier van de raad. In de aanloop naar de behandeling van het wrakingsverzoek wraakt klager ook de voorzitter van de wrakingskamer. De wrakingskamer stelt het wrakingsverzoek van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling met een beroep op de jurisprudentie van het Hof van Discipline. Voorts wijst de wrakingskamer het wrakingsverzoek af, daar niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter schade zou kunnen lijden.

De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

heeft de volgende beslissing gegeven

van 21 maart 2016

in de zaak R.4768-15.78

naar aanleiding van het verzoek van:

verzoeker

tot wraking van:

mr.

verweerster

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Verzoeker heeft een klacht ingediend tegen [advocaat].

1.2    De klacht is bij beslissing van de voorzitter van de raad van 20 mei 2015 als kennelijk ongegrond afgewezen (zaaknummer R.4768-15.78). Tegen de beslissing heeft klager verzet ingesteld.

1.3    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 januari 2016, tijdens welke zitting verweerster als voorzitter fungeerde. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Bij e-mail van 27 januari 2016 heeft klager zich tot de griffier van de raad gericht. Hij meende dat de Raad doelbewust zijn klacht over fraude van [advocaat] niet wenste te behandelen en hij veronderstelde dat de raad over een onvolledig dossier beschikte. Klager deed het verzoek geïnformeerd te worden welke stukken zich in het dossier van de op 25 januari 2016 behandelde zaak bevonden alsmede om de zaak en de uitspraak aan te houden voor nader onderzoek.

1.5    Bij brief van 1 februari 2016 heeft de griffier namens verweerster als behandelend voorzitter meegedeeld dat ter zitting niet was gebleken van onvolledigheid van het dossier van klager. Tevens is meegedeeld dat het verzoek van klager tot heropening/nader onderzoek werd afgewezen.

1.6    Bij e-mail van 5 februari 2016 heeft verzoeker op laatstbedoelde brief van de griffier gereageerd.    

Verzoeker verzocht om hem te bevestigen dat zich bepaalde, in zijn e-mail genoemde stukken, ook in het dossier bevonden.

1.7    Bij brief van 18 februari 2016 heeft de griffier aan verzoeker meegedeeld dat de voorzitter geen aanleiding zag om terug te komen op hetgeen verzoeker was meegedeeld bij brief van 1 februari 2016.

1.8    Bij e-mail van 21 februari 2016 heeft verzoeker verweerster gewraakt.

1.9    Bij e-mail van 8 maart 2016 heeft verweerster op het wrakingsverzoek gereageerd. De reactie is op dezelfde dag aan verzoeker toegezonden.

1.10    Eveneens op 8 maart 2016 is aan verzoeker de samenstelling van de wrakingskamer meegedeeld.

1.11    Naar aanleiding van laatstbedoelde mededeling heeft verzoeker bij e-mail van 8 maart 2016 [voorzitter] als voorzitter van de wrakingskamer gewraakt.

1.12    De griffier heeft aan verzoeker meegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek van verweerster en dat van [voorzitter] op de zitting van 14 maart 2016 doorgang zal vinden.

1.13    De zaak is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 14 maart 2016. Ter zitting is verzoeker noch verweerster verschenen.

2    INHOUD VAN DE WRAKINGSVERZOEKEN

2.1    Verzoeker stelt in het wrakingsverzoek dat verweerster als behandelend voorzitter van de kamer die op 25 januari 2016 het verzet heeft behandeld, zeer partijdig en volstrekt ongeloofwaardig is.

2.2    In de toelichting op het wrakingsverzoek heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende gesteld.   

Verweerster weigert verzoeker inzage te geven in de volgens hem in het dossier van de raad aanwezige processtukken van zijn klacht tegen [advocaat], waarmee volgens klager is geknoeid. Verweerster wil niet bevestigen dat klagers brieven aan de raad, genoemd in het wrakingsverzoek, zijn opgenomen in het procesdossier. Daardoor is voor verzoeker zeer duidelijk dat er geknoeid en gerotzooid is met zijn klacht en het procesdossier. Verweerster heeft ter zitting van 25 januari 2016 zeer duidelijk aangegeven dat in de processtukken van zijn klacht tegen [advocaat] voor haar vermoedelijke betrokkenheid bij fraude niets is te vinden.

2.3    De wraking van [voorzitter] als voorzitter van de wrakingskamer heeft klager gemotiveerd met de stelling dat zij zeer partijdig en volstrekt niet objectief is gezien haar beoordeling van de klacht van verzoeker tegen [advocaat].

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft aangevoerd dat uit de door verzoeker gestelde feiten en omstandigheden niet blijkt dat haar rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden of zou kunnen lijden, reden waarom verweerster meent dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo. artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan een lid van de Raad van Discipline worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2    Ten aanzien van de rechterlijke onpartijdigheid wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve aspecten van onpartijdigheid.    

Bij subjectieve aspecten gaat het om de persoonlijke instelling van de rechter. Hier geldt als criterium dat een rechter moet worden vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtszoekende dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Die vrees voor subjectieve partijdigheid moet bovendien objectief gerechtvaardigd zijn.   

Bij objectieve aspecten gaat het om feiten of omstandigheden die, ongeacht de persoonlijke instelling van de rechter, grond geven voor de vrees dat een rechter niet onpartijdig is.

4.3    Ten aanzien van de wraking van [voorzitter] als voorzitter van de wrakingskamer overweegt de wrakingskamer als volgt.

4.4    Het wettelijk uitgangspunt is dat op een wrakingsverzoek wordt beslist door een meervoudige wrakingskamer. Gelet op de jurisprudentie van onder andere het Hof van Discipline kan onder omstandigheden door de wrakingskamer worden beslist dat een wrakingsverzoek zonder behandeling ter zitting buiten behandeling wordt gesteld. Dit doet zich onder meer voor indien het wrakingsverzoek niet aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringseisen voldoet (zie bijvoorbeeld HvD 9 februari 2015, zaak 7114, ECLI:NL:TAHVD: 2015:54).

4.5    Blijkens verzoekers e-mail van 8 maart 2016 bestaat de onderbouwing van het wrakingsverzoek hieruit dat verzoeker van mening is dat [voorzitter] als (plaatsvervangend) voorzitter van de Raad van Discipline een beslissing heeft gegeven in de klachtzaak van klager tegen [advocaat], waaruit volgens klager blijkt dat [voorzitter] vond dat [advocaat] alle vrijheid heeft om een eigen procedure te voeren in verband met de belangen van de eigen cliënt, hetgeen ten koste zou zijn van een minderjarig kind en het kapotmaken van zijn vader. Verzoeker meent dat [voorzitter] zeer partijdig is en volstrekt niet objectief.

4.6    Onder verwijzing naar de hierboven aangehaalde regel oordeelt de wrakingskamer dat verzoeker zijn wrakingsverzoek onvoldoende deugdelijk en concreet heeft onderbouwd. Verzoeker geeft enkel aan dat hij het niet eens is met de beslissing van [voorzitter], in een andere klachtzaak die klager had aangespannen.    

Nadere feiten of omstandigheden die concreet onderbouwen dat de rechterlijke onpartijdigheid van [voorzitter] als voorzitter van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden, heeft klager niet gesteld en zijn overigens niet gebleken.

4.7    De wrakingskamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat klager met het wrakingsverzoek van [voorzitter] misbruik van recht maakt en stelt het wrakingsverzoek van de voorzitter buiten behandeling.

4.8    Ten aanzien van het verzoek tot wraking van verweerster als voorzitter van de kamer die op 25 januari 2016 zitting had oordeelt de wrakingskamer als volgt.

4.9    Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft verweerster opgemerkt dat uitgangspunt was de klacht zoals verzoeker die op 20 september 2014 bij de deken heeft ingediend. Verweerster heeft daarnaast opgemerkt dat later aangevoerde klachten buiten beschouwing bleven en dat daarvoor desgewenst een nieuwe klachtprocedure kon worden gestart.    

Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat verweerster daarna, nadat hij er andermaal door verweerster op was gewezen dat zijn opmerkingen over een onterechte toevoeging geen deel uitmaakten van zijn klacht van 20 september 2014, heeft ingestemd met voortzetting van de behandeling van de verzetzaak.   

In het wrakingsverzoek heeft verzoeker de inhoud van het betrokken proces-verbaal, dat hem door de griffier is toegezonden, niet ter discussie gesteld.

4.10    Uit de gang van zaken ter zitting, zoals blijkende uit het proces-verbaal, volgt dat verweerster ten aanzien van de behandeling van het verzet aan klager op juiste gronden heeft meegedeeld dat het verzet werd behandeld op basis van de klacht die klager op 20 september 2014 had ingediend.   

4.11    Ten aanzien van de aangehaalde correspondentie na de zitting geldt dat niet gesteld of gebleken is dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van het hem krachtens artikel 49 lid 2 Advocatenwet toekomende recht om, voorafgaande aan de behandeling van zijn verzetzaak ter zitting, ten kantore van de griffier kennis te nemen van de processtukken en aldus van de inhoud van het dossier van de raad. Deze mogelijkheid wordt geboden teneinde discussie over de inhoud van het dossier voor, tijdens of na de zitting te voorkomen.

4.12    Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Verweerster heeft ter zitting gehandeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen omtrent het indienen van klachten tegen advocaten. Na afsluiting van de behandeling ter zitting, waarbij de raad een datum voor de uitspraak had bepaald, heeft verweerster op – reeds in procedureel opzicht – juiste grond verzoeken van verzoeker met betrekking tot informatie over de inhoud van het dossier afgewezen. Hoe dan ook kan op basis van deze enkele weigering niet worden aangenomen dat de onpartijdigheid van verweerster ter discussie staat.

4.13    Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5    BESLISSING

De wrakingskamer van de Raad van Discipline:

-    stelt het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer buiten behandeling;

-    wijst het wrakingsverzoek met betrekking tot verweerster af.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. drs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken op 21 maart 2016.

griffier    voorzitter                           

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Deze beslissing is in afschrift op 23  maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verzoeker

-    verweerster

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.