ECLI:NL:TADRSGR:2016:61 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-187 DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:61
Datum uitspraak: 11-03-2016
Datum publicatie: 05-04-2016
Zaaknummer(s): 16-187 DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Gelet op artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard. De vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009, terwijl klaagster haar klacht op 8 september 2015 heeft ingediend. De voorzitter stelt vast dat klaagster reeds in 2009 kennis had kunnen nemen van het feit dat er een schikking was getroffen, dat de gelden door [telecomgroothandel] op de derdenrekening van verweerder waren gestort en dat deze niet aan klaagster waren doorgestort. Gelet daarop moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 maart 2016

in de zaak 16-187 DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 25 februari 2016 met kenmerk K240 2015 ak/ksl, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 [B.V.], een vennootschap van [contactpersoon klaagster], heeft verweerder eind 2007 verzocht een aantal vorderingen van haarzelf en een aantal aan haar gelieerde vennootschappen c.q. franchisenemers te incasseren van [telecomgroothandel].

1.2 [Klaagster] was één van de eisers en heeft [B.V.] op 16 mei 2005 gemachtigd om de [telecomgroothandel]-claim af te handelen. Verweerder heeft bij brief van 7 december 2007 aan [gemachtigde] en drie andere bestuurders/belanghebbenden bij [klaagster] bevestigd dat zijn contactpersoon [contactpersoon klaagster] zou zijn. Deze brief is door alle vier de personen en verweerder ondertekend.

1.3 Verweerder heeft vervolgens een procedure gevoerd die in februari 2009 heeft geleid tot een schikking tussen klaagster en een aantal andere vennootschappen en de wederpartij, [telecomgroothandel].

1.4 In bedoelde schikking werd overeengekomen dat [telecomgroothandel] een totaalbedrag van € 100.000,- aan klaagster en de andere vennootschappen zou betalen. Van dit bedrag kwam een bedrag van € 51.055,16 toe aan klaagster.

1.5 [Telecomgroothandel] heeft in juli 2009 een bedrag van € 100.000,- op de derdenrekening van verweerder overgemaakt.

1.6 Het bedrag van € 51.055,16 is vervolgens niet uitgekeerd aan klaagster.

Op 16 juli 2009 heeft verweerder een gedeelte van het totaalbedrag van € 100.000,- verrekend met openstaande declaraties van zijn kantoor ten laste van [B.V.].

1.7 [Advocaat] heeft op 10 februari 2014 een brief namens klaagster naar verweerder verzonden, waarin zij schrijft dat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat er nog een procedure bij de rechtbank liep tegen [telecomgroothandel] en dat klaagster inmiddels van [contactpersoon klaagster] had vernomen dat er een schikking was getroffen met [telecomgroothandel].

1.8 Bij brief van 8 september 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming van klaagster gelden die klaagster toekwamen, heeft verrekend met openstaande facturen van [B.V.].

2.2 Klaagster is van mening dat de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten te verifiëren of klaagster wel met de verrekening kon instemmen, voor risico van verweerder komt. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 28, tweede lid.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze ziet op gebeurtenissen van ruim zes jaar geleden.

3.2 Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij van [B.V.] toestemming heeft gekregen voor het (deels) gebruiken van de ontvangen [telecomgroothandel]-gelden voor het voldoen van openstaande nota’s van zijn kantoor aan onder andere [B.V.]. Voorts gaf de aan verweerder verstrekte volmacht van 16 mei 2005, middels welke [B.V.] was gemachtigd om de door [telecomgroothandel] krachtens de getroffen schikking uitbetaalde bedragen te ontvangen, zijn kantoor de bevoegdheid om het geïncasseerde bedrag aan [B.V.] te betalen. De doorbetaling aan de achterliggende partijen was de verantwoordelijkheid van [B.V.] c.q. [contactpersoon klaagster].

3.3 Tot slot meent verweerder niet in strijd met enige gedragsregel te hebben gehandeld.

4 BEOORDELING

4.1 Gelet op artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft,

niet-ontvankelijk verklaard.

4.2 Uit de stukken in het klachtdossier blijkt dat de vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging, te weten het verrekenen van (een deel van) het door [telecomgroothandel] gestorte bedrag met openstaande declaraties, heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Klaagster heeft haar klacht in op 8 september 2015 ingediend. Tussen het moment waarop de verrekening heeft plaatsgevonden en het moment van het indienen van de klacht, waren derhalve ruim zes jaren verstreken.

4.3 Klaagster heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zij haar klacht niet eerder heeft ingediend. In haar brief van 10 februari 2014 stelt [advocaat] dat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat er nog een procedure tegen [telecomgroothandel] liep bij de rechtbank en dat klaagster pas onlangs van [contactpersoon klaagster] had vernomen dat er een schikking was getroffen met [telecomgroothandel]. Uit de stukken, in het bijzonder de brief van 18 februari 2009 van [advocaat] aan verweerder, blijkt echter dat deze schikking reeds in februari 2009 tot stand gekomen. In dat kader is mede van belang dat verweerder klaagster bij brief van 7 december 2007 heeft verzocht haar instemming te verlenen voor het feit dat verweerder de zaak zou behandelen en dat [contactpersoon klaagster] als contactpersoon van verweerder zou optreden. Klaagster heeft hiermee ingestemd. Derhalve had het op haar weg gelegen eerder bij [contactpersoon klaagster] te informeren naar de stand van zaken. Dit heeft klaagster niet gedaan.

4.4 De voorzitter stelt vast dat klaagster reeds in 2009 kennis had kunnen nemen van het feit dat er een schikking was getroffen, dat de gelden door [telecomgroothandel] op de derdenrekening van verweerder waren gestort en dat deze niet aan klaagster waren doorgestort. Gelet daarop moet de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.5 Inhoudelijk wordt ten overvloede nog opgemerkt dat de overgelegde stukken geen aanwijzingen bevatten voor gegrondheid van de klacht.

4.6 Gelet op het vorenstaande verklaart de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de Advocatenwet respectievelijk wegens het overschrijden van de redelijke termijn.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 11 maart 2016.

Griffier Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 14 maart 2016

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.