ECLI:NL:TADRSGR:2016:60 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-158/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:60
Datum uitspraak: 17-03-2016
Datum publicatie: 05-04-2016
Zaaknummer(s): 16-158/DH/DH
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachtonderdelen a, b en c worden, gelet op artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien klager al in 2010 (onderdeel c) en 2011 (onderdelen a en b) op de hoogte was van de vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen, en hij zijn klacht op 5 augustus 2015 heeft ingediend. Klachtonderdeel d betreft het verwijt dat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan in de periode na het overlijden van de vader van klager. De voorzitter overweegt dat uit het klachtdossier niet is gebleken dat in de periode tussen 9 april 2013 en 8 augustus 2013 is komen vast te staan wie feitelijk als erfgenamen van de vader van klager konden worden aangemerkt. Gelet op de inhoud van e-mailberichten van verweerder aan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich in ruim voldoende mate heeft ingespannen om te achterhalen wie als erfgenamen konden worden aangemerkt. Derhalve valt hem op dit punt niets te verwijten. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Tot slot verwijt klager verweerder dat hij de Raad voor Rechtsbijstand in december 2013 heeft verzocht de op 22 juli 2013 afgegeven toevoeging in te trekken. De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Uit de stukken in het klachtdossier, waaronder e-mailberichten van verweerder aan klager, volgt dat verweerder zijn werkzaamheden over de periode vanaf 1 januari 2012 niet in rekening heeft gebracht. Klager heeft niet, althans onvoldoende gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het handelen van verweerder. Dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 17 maart 2016

in de zaak 16-158/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 19 februari 2016 met kenmerk K205 2015 dk/jvo, door de raad ontvangen op 22 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Tussen klager en zijn vader is een geschil ontstaan inzake [de firma]. Klager heeft zich tot het kantoor van verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan.

1.2    Op 7 januari 2010 heeft verweerder klager in een e-mail onder meer het volgende bericht:

“1. Volgend op onze telefoongesprekken bevestig ik voor de goede orde dat je ons kantoor verzocht je bij te staan bij de afwikkeling van de vennootschap onder firma [de firma]. Uitgangspunt daarbij is dat je er naar streeft om de onderneming voort te zetten, je vader uit te kopen en zodoende over te nemen. Aanspreekpunt van ons kantoor is [verweerder]. (…)”

1.3    Verweerder heeft klager vervolgens in de periode 2010 tot september 2013 bijgestaan in het geschil inzake de afwikkeling van [de firma]. De vader van klager werd bijgestaan door [advocaat].

1.4    Bij e-mail van 20 januari 2010 heeft klager verweerder bericht dat er naar zijn mening weinig anders opzat dan het opstarten van een kort geding. Vervolgens heeft hij verweerder bij e-mail van 27 januari 2010 laten weten:

“Mochten ze zich niet kunnen vinden in de brief stel ik voor toch maar meteen een kort geding in te zetten, gezien de tijd en schade die ontstaan is en om verdere vertragingen te voorkomen. (…)”

1.5    Klager heeft verweerder op 2 februari 2010 per e-mail onder meer het volgende laten weten:

“Mijn voorkeur gaat uit naar een kort geding......nu. (…)”

1.6    Verweerder heeft klager bij e-mail van 11 juli 2011 onder meer het volgende bericht:

“Ten aanzien van de kosten stel ik voor om te proberen een toevoeging aan te vragen. De overheid betaalt dan de kosten van de advocaat; de cliënt een eigen bijdrage die afhangt van het inkomen (tussen de EUR 70,= en EUR 750,=). Omdat het een zakelijk geschil betreft wordt doorgaans geen toevoeging verstrekt, maar ik kan het proberen. (…)”

1.7    De rechtbank Roermond, sector civielrecht, heeft op 27 juli 2011, 18 juli 2012, 8 augustus 2012 en 13 februari 2013 vonnis gewezen in het geschil tussen klager en zijn vader.

1.8    Op 9 april 2013 is de vader van klager overleden.

1.9    In zijn e-mail van 19 mei 2013 heeft verweerder klager onder meer het volgende geschreven:

“Hebben jullie toevallig al bericht gekregen van bijv. een notaris over de afwikkeling van de nalatenschap?”

1.10    Vervolgens heeft verweerder klager op 16 juni 2013 een e-mail gestuurd waarin staat:

“Voortzetting vereist dat we de belanghebbenden (erfgenamen)

a) daarvan berichten middels een deurwaardersexploit; of

b) met medewerking van de andere partijen een akte nemen ter verklaring dat het geding wordt voorgezet. De procedure wordt dan voortgezet in de staat waarin die zich bevind. Wij kunnen dan dus de akte nemen waarna de rechtbank bepaalt hoe het verder gaat.

Van jou heb ik niet vernomen over de nalatenschap/afwikkeling. Ik ga er vanuit dat je dus niet zeker weet wie de erfgenamen zijn. Ik zal [advocaat] bellen en navraag doen of hij het weet; dat is de snelste route.

Als dat geen resultaat heeft dan stel ik voor dat jij bij het Centraal Testamentenregister (CTR) opvraagt of je vader een testament heeft laten opmaken en wanneer en bij welke notaris dat was.  (…) Daarna kunnen we contact hebben met de notaris en navraag doen. Als je weet welke notaris het was, kun je uiteraard ook rechtstreeks contact opnemen. (…)”

1.11    In navolging op zijn e-mailbericht van 16 juni 2013, heeft verweerder klager op 18 juni 2013 opnieuw een e-mailbericht gestuurd met (onder meer) de volgende inhoud:

“Er zijn volgens [advocaat] geen aanwijzingen dat er meer erfgenamen zijn dat jijzelf, je broer en je moeder. Ik wacht de toevoeging af en zal dan de procedure voortzetten. Daarvoor is het handig indien de tussentijd gebruikt wordt om over de erfgenamen zekerheid te krijgen door de navraag bij het testamentregister. Als ik kan helpen hoor ik het wel. (…)”

1.12    Bij e-mail van 10 juli 2013 heeft verweerder klager onder meer bericht dat zodra de erfgenamen bekend zouden zijn, de procedure zou worden voortgezet.

1.13    Verweerder heeft op 16 juli 2013 een toevoeging voor klager aangevraagd.

1.14    Op 22 juli 2013 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verstrekt.

1.15    In een e-mail van 30 september 2013 heeft verweerder klager onder meer bericht dat hij de werkzaamheden over de periode vanaf 2012 niet in rekening zou brengen.

1.16    In zijn e-mailberichten aan klager van 2 augustus 2013 en 5 augustus 2013 heeft verweerder nogmaals benadrukt dat het van belang was te achterhalen wie de erfgenamen waren.

1.17    Klager heeft verweerder bij brief van 8 augustus 2013 verweten dat hij in strijd heeft gehandeld met verschillende gedragsregels. Klager heeft verweerder in bedoelde brief onder meer het volgende bericht:

“Verder verzoek ik u, in verband met uw aankomende vakantieperiode, rekening te houden met de overdracht van mijn dossier (…) en toevoeging naar een advocaat die ik nader zal verzoeken contact met u op te nemen (cf Gedragsregels) (…)”

1.18    Bij e-mail van 8 augustus 2013 heeft verweerder klager bevestigd dat hij het dossier zou overdragen en zich op 2 oktober 2013 als advocaat zou onttrekken.

1.19    Verweerder heeft klager bij e-mail van 4 november 2013 onder meer het volgende bericht:

“Zekerheidshalve heb ik de toevoeging aangevraagd. (…) Aangezien de zaak echter is overgedragen aan een andere advocaat (die de zaak overigens niet op toevoegingsbasis wil doen) en wij de kosten vanaf 1 januari 2012 (het eerste moment waarop de toevoeging zou kunnen werken; zie hiervoor) niet in rekening zullen brengen, is de discussie over de toevoeging verder zonder betekenis meer. (…)”

1.20    De Raad voor Rechtsbijstand heeft klager bij brief van 21 januari 2014 bericht dat de toevoeging, die op 22 juli 2013 op zijn naam was afgegeven, op verzoek van de advocaat werd ingetrokken.

1.21    Bij brief van 5 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand;

b)    meerdere toezeggingen om toch een toevoeging aan te vragen, niet is nagekomen;

c)    oproepen om een kort geding te starten heeft genegeerd;

d)    klager niet, althans onvoldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen die het overlijden van klagers vader op 9 april 2013 voor klagers zaak zou hebben en onvoldoende actie heeft ondernomen om de procedure na het overlijden te kunnen voortzetten. 

2.2    Voorts heeft klager zich beklaagd over het feit dat verweerder de Raad voor Rechtsbijstand in december 2013 heeft verzocht de op 22 juli 2013 afgegeven toevoeging in te trekken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna waar nodig zal ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de voorzitter behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

4.2    Gelet op artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft,

niet-ontvankelijk verklaard.

4.3    Uit de stukken in het klachtdossier blijkt dat klager al in 2010 (onderdeel c) en 2011 (onderdelen a en b) op de hoogte was van de vermeende tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen zoals weergegeven in klachtonderdelen a, b en c. Klager heeft zijn klacht op 5 augustus 2015 ingediend. Tussen het moment waarop klager bekend werd met het handelen of nalaten van verweerder en het moment van het indienen van de klacht, waren derhalve meer dan drie jaren verstreken. Klager heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend. Gelet daarop moeten klachtonderdelen a, b en c niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet voortvarend te werk is gegaan in de periode na het overlijden van de vader van klager.

4.5    Uit het klachtdossier is niet gebleken dat in de periode tussen 9 april 2013 en 8 augustus 2013 is komen vast te staan wie feitelijk als erfgenamen van de vader van klager konden worden aangemerkt. De enkele mededeling van [advocaat] hierover is onvoldoende.

4.6    Gelet op de inhoud van de e-mailberichten van verweerder aan klager zoals weergegeven bij randnummers 1.9 tot en met 1.12 en 1.16, is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich in ruim voldoende mate heeft ingespannen om te achterhalen wie als erfgenamen konden worden aangemerkt. Derhalve valt hem op dit punt niets te verwijten.

4.7    Gelet op bovenstaande zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad randnummer 2.2

4.8    Met betrekking tot het bij randnummer 2.2 weergegeven standpunt van klager overweegt de voorzitter als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.9    Uit de stukken in het klachtdossier, waaronder de e-mailberichten van verweerder aan klager zoals weergegeven bij randnummers 1.15 en 1.19, volgt dat verweerder zijn werkzaamheden over de periode vanaf 1 januari 2012 niet in rekening heeft gebracht.

4.10    Klager heeft niet, althans onvoldoende gesteld in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen door het handelen van verweerder als bedoeld bij randnummer 2.2. Dat is ook niet gebleken. De voorzitter zal klager in dit klachtonderdeel dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook deels (kennelijk) niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a, b en c met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel d met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder c, Advocatenwet kennelijk ongegrond;

-    het klachtonderdeel zoals weergegeven bij randnummer 2.2 met toepassing van artikel 46j, eerste lid, onder b, Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 17 maart 2016.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2016 verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.