ECLI:NL:TADRSGR:2016:58 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-226/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2016:58 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2016 |
Datum publicatie: | 30-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-226/DH/DH |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard aangezien het klaagschrift werd ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft (artikel 46g Advocatenwet). De procedure naar aanleiding van het door klager ingestelde verzet tegen deze beslissing beperkt zich tot de vraag of de voorzitter artikel 46g Advocatenwet juist heeft toegepast. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter zich moet beperken tot de vraag naar het tijdsverloop, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard. |
Beslissing van 7 maart 2016
in de zaak 15-226/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 27 augustus 2015 van de voorzitter van de Raad van Discipline op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 8 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 13 juli 2015 met kenmerk K010 2015 bm/ab aan de raad, door de raad ontvangen op 14 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 27 augustus 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 28 augustus 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 28 september 2015, door de raad ontvangen op 28 september 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 4 januari 2016 van de raad in aanwezigheid van dhr. Z. namens klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 28 september 2015 van klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Het kantoor waar verweerder van 2000 tot 2007 werkzaam is geweest, heeft gedurende diezelfde periode zaken behandeld voor klaagster en later voor enkele van haar dochtermaatschappijen.
2.3 Sinds 2007 is verweerder werkzaam bij een ander kantoor en heeft hij meerdere procedures tegen klaagster gevoerd.
2.4 Klaagster heeft zich bij brief van 6 december 2008 tot verweerder gewend en verweerder verzocht terug te treden als advocaat in procedures tegen klaagster en aan klaagster gelieerde vennootschappen, omdat - zakelijk weergegeven - sprake zou zijn van tegenstrijdige belangen. Als verweerder aan dat verzoek geen gevolg zou geven zou klaagster zich tot de deken wenden.
2.5 Bij brief van 8 januari 2015 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met het gestelde in gedragsregel 7, nu hij in het verleden heeft opgetreden voor klaagster en sinds 2007 tegen klaagster. Het kantoor waar verweerder werkte was de huisadvocaat van klaagster. Verweerders patroon verrichtte destijds de meeste werkzaamheden, maar in de praktijk onderhield verweerder de contacten met klaagster.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter er ten onrechte van uit is gegaan dat de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 1 Advocatenwet is gaan lopen met de brief van 6 december 2008.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard aangezien het klaagschrift werd ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft (artikel 46g Advocatenwet). De procedure naar aanleiding van het door klager ingestelde verzet tegen deze beslissing beperkt zich tot de vraag of de voorzitter artikel 46g Advocatenwet juist heeft toegepast. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop bevonden.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter zich moet beperken tot de vraag naar het tijdsverloop, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 25 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.