ECLI:NL:TADRSGR:2016:57 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-397/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2016:57 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2016 |
Datum publicatie: | 30-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 15-397/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond. |
Beslissing van 7 maart 2016
in de zaak 15-397/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 13 oktober 2015 van de voorzitter van de Raad van Discipline op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 december 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief van 17 september 2015 met kenmerk R 2015/88 cij aan de raad, door de raad ontvangen op 19 september 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 13 oktober 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 16 oktober 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 29 oktober 2015, door de raad ontvangen op 29 oktober 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 4 januari 2016 van de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 29 oktober 2015 van klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder is de advocaat van klaagster geweest in een echtscheidingsprocedure in eerste aanleg.
2.3 De mondelinge behandeling van het verzoek tot echtscheiding heeft plaatsgevonden op 23 juni 2014.
2.4 Bij beschikking van 8 augustus 2014 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding uitgesproken en heeft de rechtbank geoordeeld over de nevenverzoeken.
2.5 Klaagster heeft bij brief van 25 december 2014 een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) belangrijke documenten niet aan klaagster heeft toegestuurd of met aanzienlijke vertraging. Het verweerschrift gedateerd 2 mei 2014 is pas op 11 juni 2014 naar klaagster gestuurd, 11 dagen voor de zitting. Hierdoor had klaagster onvoldoende tijd om tijdig, grondig, en inhoudelijk op het verweerschrift te kunnen reageren. Verweerder heeft klaagster niet tijdig het concept ouderschapsplan toegestuurd en verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de stukken die zijn ingediend door de wederpartij. De houding van verweerder heeft bijgedragen tot misverstanden;
b) stukken heeft ingediend die niet in het belang van klaagster zijn. In het door verweerder ingediende formulier “voorstel verdeling en verrekenen” staan onjuistheden vermeld. De rechtbank heeft haar beslissing gebaseerd op het ingediende formulier, hetgeen resulteerde in een onrechtvaardige beslissing;
c) niet duidelijk, niet consequent of overtuigend de situatie aan de rechtbank heeft uitgelegd met betrekking tot de huurrecht toedeling, de verbonden kostenvergoeding oplevering echtelijke woning en verhuiskosten. Volgens de uitspraak dient klaagster de huurrechten over te nemen en de opleveringskosten volledig alleen te betalen;
d) meerdere van klaagsters stellingen niet bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en klaagsters verzoeken niet serieus heeft genomen en genegeerd. Klaagster heeft hierdoor schade geleden;
e) klaagster niet heeft gewezen op de mogelijkheid om een verzoek voorlopige voorzieningen in te dienen. Klaagster had verweerder op 20 januari 2014 geïnformeerd over de mogelijkheid om “voorlopige alimentatie” aan te vragen. Klaagster heeft op 28 februari 2014 gevraagd om een spoedprocedure te beginnen. Eerst op 15 april 2014 heeft klaagster van verweerder bericht ontvangen met de mededeling: “Ik zal het verzoekschrift voorlopige voorzieningen opstellen. Daar heb ik wel een paar dagen voor nodig..”;
f) haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de begrippen ‘draagkracht’, ‘hofnormen van 60%’ en ‘levensbehoeften’;
g) documenten die vertaald moesten worden te laat naar het vertaalbureau heeft gestuurd, waardoor een belangrijk document niet op tijd was vertaald en één dag voor de zitting naar de rechtbank werd gestuurd. Als gevolg hiervan is dit document bij de beoordeling door de rechtbank niet meegenomen en heeft de rechtbank hierdoor een onjuiste overweging opgenomen in het vonnis, als gevolg waarvan klaagster in hoger beroep moest komen;
h) klaagster niet voldoende, althans niet duidelijk genoeg heeft geïnformeerd over het Nederlands recht, de echtscheidingsprocedure en over haar kansen in een procedure. Klaagster had hierdoor emotionele stress en angst. Verweerder zou in een telefoongesprek tegen klaagster hebben gezegd dat hij voor een pro-deo advocaat hard genoeg heeft gewerkt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat in de voorzittersbeslissing niet alle onderdelen van de klacht voldoende zijn belicht.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2016.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 8 maart 2016 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.