ECLI:NL:TADRSGR:2016:52 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-167/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2016:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-03-2016 |
Datum publicatie: | 11-03-2016 |
Zaaknummer(s): | 16-167/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Nu klager niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake was van excessief declareren, is het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond. Voorts heeft verweerder aangetoond dat klager hem schriftelijk toestemming heeft gegeven om gelden te verrekenen, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Ten slotte is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake, nu verweerder het retentierecht toekomt in de situatie dat klager het bedrag niet op de Dekenrekening heeft overgemaakt en klager daardoor niet in procesnood komt te verkeren. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 2 maart 2016
in de zaak 16-167/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 februari 2016 met kenmerk R 2016/16 ml, door de raad ontvangen op 23 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Sinds 2010 heeft verweerder meerdere dossiers voor klager behandeld, te weten: [A], [B] en [C].
1.2 Verweerder heeft in januari 2015 zijn werkzaamheden voor klager definitief neergelegd omdat zijn declaraties onbetaald bleven.
1.3 Bij brief van 17 februari 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Daarnaast heeft klager de deken in deze brief om bemiddeling gevraagd bij de overdracht van het [B]-procesdossier, omdat verweerder zich op zijn retentierecht beriep.
1.4 In het kader van zijn bemiddelingsverzoek is aan klager verzocht om het bedrag van de openstaande declaratie(s) te deponeren op de Stichting Beheer Gelden Dekenrekening. Afgesproken werd dat het [B]-dossier direct door verweerder zou worden vrijgegeven na betaling van een bedrag van € 4.437,- op de Dekenrekening. Deze betaling heeft niet plaatsgevonden.
1.5 Op 11 mei 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder op het Bureau van de Orde van Advocaten. In dit bemiddelingsgesprek is getracht om overeenstemming te bereiken over de klacht en de openstaande declaraties. Dit is niet gelukt.
1.6 Verweerder heeft op 9 juni 2015 [B.V. X], [B.V. Y] en de heer S. gedagvaard in verband met het feit dat sinds 2014 meerdere declaraties onbetaald zijn gebleven.
1.7 Bij vonnis van 16 juni 2015 heeft de rechtbank Den Haag [B.V. Y] failliet verklaard.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij onjuist en excessief heeft gedeclareerd;
b) hij klager verrekeningen ‘door de strot heeft geduwd’ (‘chantage’);
c) hij het procesdossier [B] heeft achtergehouden.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niets verkeerd heeft gedaan. Hij betwist dat hij teveel tijd in rekening heeft gebracht. De tijd die is gedeclareerd, is ook door verweerder besteed. Het gedeclareerde bedrag is naar de mening van verweerder redelijk, mede gelet op de complexiteit van de dossiers en het belang van de betreffende zaken. Verweerder heeft zichzelf geen bonussen toegekend.
3.2 Daarnaast heeft klager verweerder zowel mondeling als schriftelijk in het vooruitzicht gesteld dat hij zijn declaraties kon verhalen op de betaling welke door [B.V. Z] zou worden verricht op de derdengeldrekening van zijn kantoor. Dit heeft verweerder gedaan.
3.3 Verweerder geeft voorts te kennen dat de betaling van zijn declaraties in het verleden meerdere malen tot problemen tussen hem en klager heeft geleid, aangezien de declaraties veel te lang uitstonden. Telkens werden declaraties ondanks vele betalingstoezeggingen niet voldaan. Gelet op de spanningen op dit gebied, alsmede gelet op de wanbetaling, heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klager in januari 2015 neergelegd.
3.4 Verweerder betwist tot slot dat hij zich bij de behandeling van de dossiers zou hebben laten leiden door persoonlijke belangen.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 In het algemeen behoren declaratiegeschillen niet tot de bevoegdheid van de tuchtrechter. Dit is slechts anders indien blijkt van excessief declareren. Klager heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat er sprake was van excessief declareren. De voorzitter heeft ook overigens niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van excessief declareren.
4.2 Nu van excessief declareren niet gebleken is, is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter stelt voorop dat het dossier geen aanwijzingen bevat voor de stelling van klager dat verweerder hem heeft gechanteerd om tot betaling over te gaan middels verrekening van bedragen die op de derdengeldrekening werden ontvangen.
4.4 Op grond van het bepaalde in gedragsregel 28, tweede lid, heeft een advocaat de mogelijkheid van verrekening indien de cliënt hem daarvoor toestemming geeft. Verweerder heeft bij conclusie van dupliek aangetoond dat klager hem schriftelijk toestemming heeft gegeven om gelden te verrekenen. In zijn e-mailbericht van 9 april 2014 heeft klager verweerder immers bericht: ‘Bij deze ben ik akkoord om het saldo van de openstaande posten conform mijn overzicht van vandaag te verrekenen met de betaling inzake [B.V. Z] + de nota voor het vertalen van het arrest en de briefwisselingen met Mevrouw V. na aanleiding van het arrest’.
4.5 Derhalve is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.6 Bij de beoordeling van een klacht over de uitoefening van het retentierecht dient in acht te worden genomen dat een advocaat het recht heeft om een dossier onder zich te houden totdat de declaratie is betaald. Gelet op hetgeen wordt bepaald in gedragsregel 27 lid 4 dient de advocaat echter behoedzaam gebruik te maken van dit wettelijke retentierecht.
4.7 Uit de stukken volgt dat klager de deken in februari 2015 om bemiddeling heeft verzocht in verband met de overdracht van het [B]-procesdossier.
In het kader van dit bemiddelingsverzoek is aan klager verzocht om het bedrag van de openstaande declaratie(s) te deponeren op de Stichting Beheer Gelden Dekenrekening. Na betaling van € 4.437,- op de Dekenrekening zou verweerder direct het [B]-procesdossier vrijgeven. De gewenste oplossing is niet bereikt omdat genoemd bedrag niet is overgemaakt op de Dekenrekening. Verweerder heeft zich beroepen op het retentierecht dat advocaten in dit soort situaties in beginsel toekomt mits de cliënt daardoor niet in procesnood komt te verkeren. Dit laatste is niet gebleken. Derhalve is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen geen sprake.
4.8 De voorzitter acht dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 maart 2016.
Griffier Voorzitter
Mededelingen van de griffier ter informatie.
Deze beslissing is in afschrift op 3 maart 2016 verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.
Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.
Informatie ook op raadvandiscipline.nl.