ECLI:NL:TADRSGR:2016:51 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4789/15.99

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:51
Datum uitspraak: 01-02-2016
Datum publicatie: 04-03-2016
Zaaknummer(s): R. 4789/15.99
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Ten aanzien van drie klachtonderdelen is de raad van oordeel dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk heeft bevonden. Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad dat verweerder gedragsregel 24 heeft geschonden, aangezien hij de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp niet met klaagster heeft besproken terwijl zij daar wellicht wel voor in aanmerking kwam. Verweerder heeft daarnaast niet aan klaagster bevestigd dat voor haar geen gebruik zou worden gemaakt van gefinancierde rechtsbijstand en dat een beroep zou worden gedaan op de rechtsbijstandsverzekering van klaagster. Naar het oordeel van de raad is deze schending van gedragsregel 24 echter van onvoldoende gewicht om op basis daarvan te kunnen concluderen dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, nu onvoldoende uit de stellingen van klaagster is af te leiden dat zij door het handelen van verweerder daadwerkelijk op relevante wijze in haar belang is geschaad. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 februari 2016

in de zaak R. 4789/15.99

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 19 juni 2015 van de voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 31 december 2014 heeft (de gemachtigde van) klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief van 20 mei 2015 met kenmerk R 2015/48 edl aan de raad, door de raad ontvangen op 21 mei 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 19 juni 2015 heeft de voorzitter van de raad de klacht deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 19 juni 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 2 juli 2015, door de raad ontvangen op 3 juli 2015, heeft (de gemachtigde van) klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van 7 december 2015 van de raad in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde mr. van P. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 3 juli 2015 van klaagster.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Klaagster heeft zich begin 2014 tot verweerder gewend met het verzoek haar bij te staan in verband met diverse besluiten genomen in het kader van haar WIA-aanspraken.

2.3    Verweerder heeft naar aanleiding hiervan tijdig een pro forma bezwaar ingediend.

2.4    Nadien is het ingediende bezwaar ingetrokken.

2.5    Bij brief van 31 december 2014 heeft (de gemachtigde van) klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klaagster onvolledig heeft geadviseerd en de procedure op een onzorgvuldige wijze heeft ingetrokken;

b)    misbruik heeft gemaakt van het ambt van deken en klaagster onheus heeft bejegend;

c)    onvoldoende actuele en parate kennis heeft van het sociale zekerheids/verzekeringsrecht;

d)    de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand niet met klaagster heeft besproken;

e)    excessief heeft gedeclareerd en klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van zijn declaraties.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen omdat de voorzitter in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met alle standpunten die klaagster in haar klacht naar voren heeft gebracht en het onbegrijpelijk is dat is geoordeeld dat de klachtonderdelen ongegrond dan wel niet-ontvankelijk zijn.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De raad stelt gelet op de inhoud van het verzetschrift en het verhandelde ter terechtzitting vast dat het verzet zich niet richt tegen het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a.

4.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van de klachtonderdelen b, c en e de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts wel degelijk acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van de zaak. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.4    Ten aanzien van klachtonderdeel d stelt de raad vast dat verweerder de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp niet met klaagster heeft besproken terwijl  zij daarvoor mogelijk wel in aanmerking kwam en dat verweerder niet aan haar heeft bevestigd dat daarvan door haar geen gebruik zou worden gemaakt en in plaats daarvan een beroep zou worden gedaan op de rechts-bijstands¬verzekering van klaagster. Daarmee is naar het oordeel van de raad gegeven dat verweerder gedragsregel 24 geschonden heeft. Deze schending is naar het oordeel van de raad evenwel van onvoldoende gewicht om op basis daarvan te kunnen concluderen dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Er is immers onvoldoende uit de stellingen van klaagster af te leiden dat zij hierdoor daadwerkelijk op relevante wijze in haar belang is geschaad.

4.5    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-De Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.