ECLI:NL:TADRSGR:2016:4 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-007/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:4
Datum uitspraak: 02-02-2016
Datum publicatie: 11-02-2016
Zaaknummer(s): 16-007/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over onder andere belangenverstrengeling en excessief declareren. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 februari 2016

in de zaak 16-007/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2016 met kenmerk R 2015/118 cij, door de raad ontvangen op 5 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft, in haar hoedanigheid van franchisenemer, een geschil (gehad) met franchisegever B.V. X (hierna: X).

Zij heeft in dat kader samen met een aantal andere franchisenemers een vereniging opgericht vanwege collectieve problemen in de franchiserelatie.

1.2    Verweerders zijn verbonden aan het kantoor Y. Dit kantoor heeft klaagster en andere franchisenemers bijgestaan in het geschil met X.

1.3    Bij brief van 11 december 2014 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    onzorgvuldig hebben gehandeld, nu zij onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de misleidende patronen van X bij de start van de ondernemingen; indien zij dat wel hadden gedaan, hadden alle franchisenemers een betere uitgangspositie gehad voor de onderhandelingen;

b)    hun kantoorbelang hebben laten prevaleren door voor individuele oplossingen te kiezen, waardoor zij meer konden declareren; zij hebben onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de cliënten om de budgetten niet onnodig op te maken;

c)    excessief hebben gedeclareerd; zij hebben in totaal een bedrag van € 15.000,- exclusief BTW gedeclareerd, terwijl zij geen processtuk hebben opgesteld;

d)    de schijn hebben gewekt van belangenverstrengeling, doordat zij zich onvoldoende onafhankelijk hebben opgesteld in de onderhandelingen met klaagster enerzijds en de interim-directeur van X anderzijds (terwijl het kantoor van verweerders tevens partner was in het bedrijf C van de interim-directeur); voorts zijn verweerders geassocieerd lid van de Nederlandse Franchisegeversvereniging, terwijl hun kantoor tegelijkertijd het secretariaat huisvest van een vereniging van franchisenemers; hiermee probeert het kantoor twee (deels tegengestelde) belangen tegelijk te dienen; 

e)    de zaak van klaagster niet zorgvuldig hebben behandeld en haar belangen niet goed hebben behartigd; de informatievoorziening was onvoldoende en verweerders hebben onvoldoende onderzoek gedaan;

ook hebben zij te weinig tegendruk geboden ten opzichte van wederpartij X en hebben zij klaagster onvoldoende gewezen op mogelijkheden om een faillissement te voorkomen.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat klaagster geen deel meer uitmaakt van de Franchise Vereniging Z en dat haar klachten niet worden onderschreven door het bestuur van deze vereniging. Daarnaast zijn mr. A. en mr. B. slechts aanwezig geweest bij de laatste besprekingen in de zaak van klaagster en hebben zij verder weinig respectievelijk geen bemoeienis gehad met de behandeling van haar zaak.

3.2    Ten aanzien van klachtonderdeel b merken verweerders op dat het aantal franchisenemers dat zich aansloot bij het collectief tegenviel, waardoor er nauwelijks geld beschikbaar was om de declaraties van verweerders en derden te voldoen. Derhalve is er, in overleg met het bestuur van de vereniging, voor gekozen om de behandeling van het collectieve dossier voort te zetten met de via een rechtsbijstandsverzekering verzekerde leden.

3.3    Met betrekking tot dit klachtonderdeel stellen verweerders tevens dat zij naast de collectieve behandeling ook franchisenemers op individuele basis hebben bijgestaan. De individuele kwesties zijn dienstig geweest aan de behandeling van de collectieve kwestie, en andersom. Verweerders betwisten dat het kantoorbelang daarbij een rol heeft gespeeld.

3.4    Ten aanzien van klachtonderdeel c betwisten verweerders dat zij excessief hebben gedeclareerd. Zij stellen zich op het standpunt dat klaagster deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Door de lange besprekingen, de vele telefoongesprekken, de gevoerde correspondentie en het feit dat klaagster haar eigen koers wilde varen, is er veel tijd aan het dossier besteed.

3.5    Verweerders betwisten dat sprake was van belangenverstrengeling, zoals in klachtonderdeel d wordt gesteld. De stelling van klaagster dat de directeur van C, een bedrijf dat gespecialiseerd is in franchise, tevens de interim-directeur bij X is geweest, is onjuist. Er is geen sprake van belangenverstrengeling. Voorts is het correct dat verweerders zowel franchisenemers als franchisegevers bijstaat, echter gebeurt dit nooit tegelijkertijd. Derhalve kan van belangenverstrengeling geen sprake zijn.

3.6    Met betrekking tot klachtonderdelen a en e stellen verweerders zich op het standpunt dat deze klachtonderdelen onvoldoende zijn onderbouwd. Voorts betwisten zij deze verwijten en stellen zij zich op het standpunt dat de oorzaak voor het stuklopen van de onderhandelingen was gelegen in de houding van klaagster, onder meer doordat zij steeds bedragen storneerde zonder overleg met verweerders. Klaagster heeft steeds haar eigen weg gekozen, waardoor behandeling van haar dossier onmogelijk is geworden.

4    BEOORDELING

4.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IV A van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot

1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Mede gelet op de brief van klaagster aan de deken van 18 december 2015 stelt de voorzitter vast dat klaagster slechts namens haarzelf klaagt en niet  (mede) optreedt  namens het collectief.

4.3    Uit de stukken volgt dat mr. B geen inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de zaak van klaagster. Daarnaast heeft klaagster haar verwijt jegens mr. B niet geconcretiseerd. Gelet daarop zal de voorzitter de klacht voor zover die ziet op het optreden van mr. B, kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.4    Klaagster heeft deze stellingen niet onderbouwd, terwijl deze verwijten door verweerders gemotiveerd zijn betwist. Derhalve zullen deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van ‘excessief’ declareren. Hierbij moet het dan gaan om declaratiegedrag waarvan volledig duidelijk is dat het bovenmatig is. In de onderhavige zaak blijkt dit echter niet uit de stukken. Voorts merkt de voorzitter in dit kader op dat een advocaat weliswaar een inspanningsverplichting heeft, maar geen resultaatsverplichting. Voor zover klaagster verweerders in dit klachtonderdeel verwijt dat er geen processtuk is opgemaakt en dat verweerders geen resultaten hebben behaald, is dit verwijt derhalve onterecht. Het klachtonderdeel zal daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Dit verwijt is door verweerders gemotiveerd betwist. Verder is uit de stukken niet gebleken dat sprake was van belangenverstrengeling. Een samenwerking met de directeur van C hoeft daarnaast geen beletsel te vormen om ook franchisenemers van X te vertegenwoordigen. De voorzitter is, gelet op de stukken, voorts van oordeel dat het zijn van geassocieerd lid van de Nederlandse Franchisegevers Vereniging en het huisvesten van het secretariaat van een vereniging van franchisenemers, niet automatisch betekent dat sprake is van belangenverstrengeling. Naar het oordeel van de voorzitter is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Klaagster heeft dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken leidt de voorzitter af dat de onderhandelingen met X zeer moeizaam verliepen en dat de relatie met verweerders steeds problematischer werd. Dit zou te wijten kunnen zijn aan misverstanden. Uit de stukken blijkt echter niet dat verweerders de belangen van klaagster niet goed zouden hebben behartigd of dat zij haar onzorgvuldig zouden hebben geadviseerd. Verder heeft klaagster gesteld dat zij aan verweerders had gemeld dat zij de aan X betaalde bedragen had gestorneerd. Uit de stukken blijkt echter dat klaagster dit pas aan verweerders had gemeld nadat zij de bedragen had gestorneerd. Ook dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.8    Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 2 februari 2016.

Griffier     Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerders

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 14 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.