ECLI:NL:TADRSGR:2016:31 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-161/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:31
Datum uitspraak: 08-02-2016
Datum publicatie: 02-03-2016
Zaaknummer(s): 15-161/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht betreffende bijstand van verweerder in klaagsters echtscheidingsprocedure. Verwijten betreffende de inhoud van een vaststellingsovereenkomst (convenant), bereikbaarheid van verweerder, het niet instellen van een afgesproken hoger beroep, handelen zonder toestemming van klaagster en betreffende een bedrag dat klaagster ondanks aanwezigheid van een toevoeging aan verweerder heeft betaald. De raad acht de klachten op twee onderdelen gegrond. Verweerder heeft de telefoongesprekken waarin hij volgens zijn verweer met klaagster tot de conclusie is gekomen dat geen hoger beroep zou worden ingesteld in verband met wijziging van de omstandigheden, niet schriftelijk bevestigd. Dit wordt in het nadeel van de advocaat uitgelegd. Voorts is verweerder ter zitting het antwoord schuldig gebleven op de vraag waarom in een ter zake van door een klaagster betaald bedrag gezonden declaratie werkzaamheden zijn opgenomen die onder een toevoeging vielen. De raad oordeelt dat verweerder in zoverre onzorgvuldig is geweest is de financiële aangelegenheid. Klacht gedeeltelijk gegrond, zonder oplegging van een maatregel, vergoeding griffierecht en vergoeding reiskosten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 8 februari 2016

in de zaak 15-161/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 maart 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten Den Haag, hierna de deken, een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 juli 2015, door de raad ontvangen op 1 juli 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij brieven van 17 augustus 2015 en 24 december 2015 heeft verweerder stukken aan de raad toegezonden.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 januari 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Verweerder heeft pleitaantekeningen overgelegd.

1.5    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Vanaf maart 2012 heeft verweerder als opvolgend advocaat klaagster bijgestaan in haar echtscheidingsprocedure.   

De echtscheiding was bij beschikking van de rechtbank van 21 november 2011 uitgesproken, welke beschikking op 8 maart 2012 is ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.

2.2    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de verdeling van de huwelijksgemeenschap en een geschil betreffende alimentatie. Voorts heeft verweerder klaagster bijgestaan in een kort geding dat door de wederpartij was aangespannen en waarin de voorzieningenrechter op 6 november 2012 vonnis heeft gewezen.

2.3    Tijdens een rechtbankzitting van 22 januari 2013 zijn afspraken ter verdeling van de huwelijksgemeenschap en met betrekking tot de alimentatie in een proces-verbaal vastgelegd. De rechtbank heeft bij beschikking van 5 februari 2015 de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraken onderdeel van de beschikking gemaakt en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.4    Tussen klaagster en haar wederpartij zijn geschillen ontstaan over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst.

2.5    Als gevolg van het bereikte financiële resultaat in de bodemprocedure betreffende de verdeling is de daarvoor verleende toevoeging op 16 september 2014 ingetrokken. Twee andere toevoegingen (voor het kort geding en het hoger beroep) zijn in stand gebleven.

2.6    Verweerder heeft klaagster declaraties gezonden op 8 juni 2012 (ten bedrage van € 1.799,28 incl. BTW) en 21 mei 2014 (ten bedrage van € 1.178,10 incl. BTW).

2.7    Op 22 december 2014 heeft verweerder in verband met de genoemde intrekking van de toevoeging een factuur ten bedrage van € 12.777,60 incl. BTW aan klaagster gestuurd. De factuur is voorzien van een specificatie.

2.8    Op 13 januari 2015 heeft klaagster een bezwaarschrift tegen de intrekking van de toevoeging ingediend.   

2.9    Bij brief aan verweerder van 14 januari 2015 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen de factuur van 22 december 2014. Tevens heeft klaagster zich in die brief beklaagd over de handelwijze van verweerder in de behandeling van haar zaak.

2.10    Bij brief van 3 maart 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand namens de Commissie voor Bezwaar aan klaagster bericht gestuurd over de stand van zaken van het bezwaar. Op 31 maart 2015 is het bezwaar van klaagster afgewezen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a.    heeft verzuimd dwangsommen in de vaststellingsovereenkomst op te nemen, als gevolg waarvan klaagster de gemaakte afspraken niet kan afdwingen zonder opnieuw kosten te maken en schulden aan te gaan;

b.    veelvuldig onbereikbaar was en zijn afspraken niet is nagekomen;

c.    meerdere malen zonder toestemming van klaagster heeft gehandeld met betrekking tot het intrekken van een verzoek tot uitbetaling van achterstallige alimentatie;

d.    op eigen initiatief handelde zonder overleg met klaagster;

e.    klaagster € 3.000,-- heeft laten betalen zonder factuur, terwijl er een toevoeging was.

3.2    Voorts verwijt klaagster verweerder dat hij, ondanks haar e-mail van 8 november 2012 waarin zij verzocht hoger beroep in te stellen tegen het kort geding vonnis van 6 november 2012, wel heeft toegezegd hoger beroep voor haar in te stellen, maar dat vervolgens niet heeft gedaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel slechts geïndiceerd kan zijn indien sprake is van enig handelen van de advocaat in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. Die zorgplicht brengt onder meer mee dat hij ervoor zorgdraagt dat hij beschikt over voldoende deskundigheid op het rechtsgebied dat hij betreedt, dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt en dat hij in de uitvoering van zijn taak de nodige voortvarendheid betracht. Dit volgt uit de uitspraak van het Hof van Discipline van 16 december 2013 (zaak 6728, ECLI NL TAHVD 2013, 362), waarin is geoordeeld dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien die daarover klaagt.   

Ad klachtonderdeel a)   

5.2    Klaagster heeft in de toelichting op dit klachtonderdeel aangevoerd dat haar verwijt ziet op het feit dat in de vaststellingsovereenkomst geen dwangsommen zijn verbonden aan de – kort gezegd – betalingsverplichtingen van de wederpartij. Daardoor is volgens klaagster het convenant onafdwingbaar.

5.3    Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat voorafgaande aan de bereikte overeenstemming langdurige onderhandelingen hebben plaatsgevonden, waarbij telkens voorafgaand overleg met klaagster plaatsvond. Ter zitting van 22 januari 2013 zijn de puntjes op de i gezet. Volgens verweerder worden bij een verdeling van een huwelijksgemeenschap in het algemeen geen dwangsommen overeengekomen en bestond in deze zaak geen grond om die dwangsommen wel op te nemen. De wederpartij zou niet akkoord zijn gegaan met het opnemen van dwangsommen voor de nakoming van zijn verplichtingen. Als er dwangsommen waren overeengekomen, hadden die ook voor klaagster gegolden. Dat zou dan eerder in het nadeel dan in het voordeel van klaagster zijn geweest, daar klaagster zich eerder niet hield aan de gemaakte afspraken en het kort geding vonnis. Daarnaast was klaagster de eerste die zich niet hield aan de op 22 januari 2014 ter comparitie gemaakte afspraken, aldus verweerder.

5.4    Tegenover het aldus gevoerde verweer heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in de omstandigheden van het geval aanleiding had behoren te vinden om in het belang van klaagster een of meer dwangsommen in de vaststellingsovereenkomst op te nemen. Daar komt bij dat de haalbaarheid daarvan niet vaststaat.

5.5    De raad onderschrijft gezien het voorgaande niet het in dit klachtonderdeel staande verwijt en acht het ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Klaagster heeft dit klachtonderdeel voor zover het de bereikbaarheid van verweerder betreft niet nader toegelicht anders dan met haar stelling dat verweerder veelvuldig onbereikbaar was.

5.7    Verweerder heeft het verwijt gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft onder meer urenspecificaties, behorende bij zijn declaraties in het geding gebracht waarin de verrichte werkzaamheden, waaronder besprekingen met klaagster, zijn vermeld. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat hij in verband met een skiongeluk begin december 2012, enkele ziekenhuisbezoeken en een operatie in februari 2013 enige dagen slecht bereikbaar is geweest, maar dat hij slechts op de dag van de operatie geheel niet bereikbaar was.

5.8    De raad is van oordeel dat klaagster tegenover het aldus gevoerde verweer haar verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. Dit klachtonderdeel is in zoverre ongegrond.

5.9    Klaagster heeft het verwijt dat verweerder zijn afspraken niet is nagekomen onderbouwd met verwijzing naar haar verzoek, vervat in een e-mail van 8 november 2012, om tegen het op 6 november 2012 gewezen kort geding vonnis hoger beroep in te stellen. Volgens klaagster is afgesproken dat verweerder hoger beroep in zou stellen, maar heeft verweerder dat nagelaten.

5.10    Verweerder heeft aangevoerd dat hij de inhoud van het vonnis tot tweemaal toe telefonisch uitgebreid met klaagster heeft doorgesproken, onder andere op 13 november 2012. Verweerder heeft haar daarbij meegedeeld dat een hoger beroep naar zijn mening kansloos was. Daarnaast speelde dat de mondelinge behandeling van de bodemprocedure op 22 januari 2013 zou plaatsvinden. Ten slotte heeft verweerder gewezen op een e-mail van klaagster van 27 december 2012 waarin klaagster te kennen gaf dat zij blij was dat ze een nieuwe woning had, die haar al was toegezegd door een woningbouwcorporatie. Verweerder betwist dat hij heeft toegezegd hoger beroep voor klaagster in te stellen.   

Verweerder heeft erkend dat hij niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd dat hij geen hoger beroep zou instellen.

5.11    Klaagster heeft het gevoerde verweer betwist en heeft gehandhaafd dat zij nooit heeft afgezien van het instellen van hoger beroep.

5.12    Van belang voor de beoordeling van dit deel van de klacht is de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken, en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen (gedragsregel 8).    

Het niet-naleven van dit voorschrift leidt er in het algemeen toe dat onduidelijkheid of onzekerheid ten aanzien van gemaakte afspraken in het nadeel van de advocaat wordt uitgelegd.

5.13    Gelet op het belang van het al dan niet instellen van hoger beroep tegen het kort geding vonnis, waarmee voor klaagster enig belang gemoeid kon zijn, lag het op de weg van verweerder om, na de e-mail van klaagster waarin zij uitdrukkelijk om het instellen van hoger beroep verzocht, het niet-instellen van hoger beroep schriftelijk aan klaagster te bevestigen.   

Nu verweerder dit heeft nagelaten acht de raad klachtonderdeel b in zoverre gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.14    Blijkens de toelichting van klaagster ziet dit klachtonderdeel op het feit dat verweerder het L. na de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst heeft bericht dat het verzoek tot uitbetaling van achterstallige alimentatie werd ingetrokken.

5.15    Verweerder heeft aangevoerd dat het intrekken van de incasso-opdracht aan het L. ter zitting van 22 januari 2013 is overeengekomen en is vastgelegd in een beschikking van de rechtbank. Ter zitting is overeengekomen dat klaagster de alimentatieachterstand kwijtschold.

5.16    Klaagster heeft het op dit punt gevoerde verweer niet dan wel onvoldoende weersproken.

De raad is dan ook van oordeel dat het in klachtonderdeel c staande verwijt geen doel treft en zal het ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

5.17    Blijkens de toelichting van klaagster heeft dit klachtonderdeel betrekking op een huisbezoek samen met de advocaat van de wederpartij op 24 september 2012, het voeren van overleg over pensioenen, lijfrentepolissen en verdeling van de gemeenschap met de wederpartij op 20 juni 2012 en op een bezoek aan het bedrijf van de wederpartij op 21 augustus 2012 en 23 augustus 2012.

5.18    Verweerder heeft aangevoerd dat het bezoek aan de woning van klaagster in nauw overleg met haar heeft plaatsgevonden en dat het plaatsvond in het kader van de verdeling van de gemeenschap. Klaagster had per e-mail van 31 augustus 2012 aan verweerder bericht dat het bezoek wat haar betreft vanaf 14 september 2012 kon plaatsvinden, aldus verweerder. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat het bezoek aan het bedrijf van de ex-partner van klaagster met klaagster gepland is. Op verzoek van klaagster heeft in augustus 2012 een gesprek tussen de beide advocaten met de directeur van de werkgever van de wederpartij plaatsgevonden om na te gaan wat de waarde van de aandelen was. Klaagster heeft verweerder daartoe kort voor de bespreking documenten ter hand gesteld.   

Ten slotte heeft verweerder aangevoerd dat klaagster hem de correspondentie inzake verzekeringspolissen in handen heeft gegeven om daarover overleg met de wederpartij te voeren.

5.19    Tegenover het gevoerde verweer heeft klaagster niet aannemelijk gemaakt dat de besproken werkzaamheden zonder haar toestemming of medeweten zijn verricht noch dat deze werkzaamheden vielen buiten de door klaagster gevraagde belangenbehartiging.   

De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.20    Verweerder heeft niet betwist dat klaagster een (voorschot)bedrag van € 3.000,-- aan hem heeft betaald. Volgens verweerder is dit bedrag op twee declaraties verrekend. Verweerder heeft daartoe in het geding gebracht de declaraties van 8 juni 2012 ten bedrage van € 1.799,28 en van 21 mei 2014 ten bedrage van € 1.178,10. Verweerder heeft toegelicht dat hij aanvankelijk werkzaamheden heeft verricht bij wege van second opinion, waarvoor klaagster een factuur diende te ontvangen.

5.21    Ter zitting is verweerder de vraag voorgelegd waarom op de declaratie van 21 mei 2014 enkele werkzaamheden zijn berekend in verband met het kort geding (van juni 2014), terwijl voor die zaak een toevoeging was afgegeven. Verweerder is het antwoord daarop schuldig gebleven. Volgens verweerder is waarschijnlijk dat zulks verband houdt met het feit dat op zeker moment de toevoeging van de voorgaande advocaat van klaagster werd ontvangen, waarna het dossier verder is gelopen als dossier op toevoegingsbasis.

5.22    De in dit klachtonderdeel aan de orde zijnde feiten, het verwijt van klaagster en het gevoerde verweer overziende, is de raad van oordeel dat verweerder in dezen niet de in financiële aangelegenheden betamende zorgvuldigheid heeft betracht (gedragsregel 23). Verweerder heeft in het bijzonder niet aannemelijk gemaakt hoe het door klaagster betaalde bedrag is verwerkt.   

In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

5.23    De raad gaat er in verband met het bij randnummer 5.21 overwogene van uit dat verweerder de in de betrokken declaratie vermelde werkzaamheden die onder een toevoeging vallen, alsnog aan klaagster zal crediteren.

5.24    Voor zover de klacht tevens ziet op de declaratie die verweerder na intrekking van de toevoeging voor de bodemprocedure aan klaagster heeft gezonden oordeelt de raad als volgt.   

Gebleken is dat de toevoeging op 16 september 2014 is ingetrokken wegens het financiële resultaat van de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Verweerder heeft de termijn van bezwaar afgewacht en heeft op 22 december 2014 de door klaagster betwiste factuur gezonden, voorzien van een specificatie. Het op 13 januari 2015 door klaagster ingediende bezwaarschrift is op 31 maart 2015 afgewezen.   

In het onderhavige geding is niet gebleken dat verweerder, door het verzenden van de factuur, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Daarbij neemt de raad in overweging dat, voor zover klaagster in dit geding bezwaren tegen verrichte werkzaamheden heeft aangevoerd, welke bezwaren zijn beoordeeld bij klachtonderdeel d, deze bezwaren ongegrond zijn.   

In zoverre het klachtonderdeel ziet op de verzending van de declaratie van 22 december 2014 is het ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad is, in aanmerking nemende de aard en de ernst van de begane overtredingen, alsmede de omstandigheden waaronder deze gedurende de behandeling van klaagsters zaak zijn begaan, van oordeel dat dient te worden volstaan met gedeeltelijke gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. De raad betrekt daarbij ook dat klaagster zich eerst over verweerder heeft beklaagd (een aantal maanden) nadat hij haar zijn declaratie d.d. 22 december 2014 had gezonden en dat zij uiteindelijk door zijn handelen niet blijkt te zijn benadeeld.

8    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

8.1.    De gedeeltelijke gegrondverklaring brengt wel mee dat beslist zal worden dat aan klaagster het door haar betaalde griffierecht door verweerder moet worden vergoed.

8.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,00 aan reiskosten.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel b zoals is vermeld bij randnummer 5.13 gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel e zoals is vermeld bij randnummer 5.22 gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van EUR 25,00 aan klaagster wegens reiskosten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 februari 2016 verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten Den Haag

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de afgewezen klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten Den Haag

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten Den Haag

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Indien hoger beroep wordt ingesteld, moet dit binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing gebeuren door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl