ECLI:NL:TADRSGR:2016:28 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-006/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:28
Datum uitspraak: 11-02-2016
Datum publicatie: 01-03-2016
Zaaknummer(s): 16-006/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Rechters
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor zijn wederpartij en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Klager heeft niet aannemelijk weten te maken dat verweerster willens en wetens tegen de rechter heeft gelogen. Voorts heeft klager zijn stelling dat verweerster hem een gemeen persoon heeft genoemd, niet met stukken nader onderbouwd. Het laatste klachtonderdeel is door klager niet nader en in ieder geval onvoldoende gesubstantieerd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 11 februari 2016

in de zaak 16-006/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 4 januari 2016 met kenmerk R 2015/119 ml, door de raad ontvangen op 5 januari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft op 30 september 2014 een verzoekschrift ingediend tot echtscheiding bij de rechtbank Rotterdam.

1.2 Verweerster heeft de (ex-)echtgenote (hierna: ex-echtgenote of cliënte) van klager bijgestaan in deze echtscheidingsprocedure en heeft een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van partneralimentatie.

1.3 Bij brieven van 12 januari 2015, 2 maart 2015, 5 en 6 maart 2015 en 15 april 2015 heeft klager de IND gemeld dat het huwelijk tussen hem en zijn ex-echtgenote - van de Indonesische nationaliteit - sinds september 2014 feitelijk is verbroken.

1.4 Bij brief van 25 maart 2015 aan de gemeente C. heeft verweerster kenbaar gemaakt dat de rechtbank nog geen uitspraak had gedaan over wie van partijen in de echtelijke woning zou mogen blijven.

1.5 Op 12 mei 2015 heeft de hoorzitting met betrekking tot de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden.

1.6 Bij beschikking van 26 juni 2015 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken door de familierechter van de rechtbank Rotterdam. De beschikking bevat daarnaast de afwijzing van het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie.

1.7 Bij brief van 24 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) heeft gelogen tegen de rechter over de financiële situatie van haar cliënte en het verzoek tot betaling van alimentatie (klachtonderdelen 1 t/m 5);

b) een onjuist beeld van klager heeft geschapen en hem in een kwaad daglicht heeft gesteld (klachtonderdeel 6);

c) de rechter heeft verteld dat klager een gemeen persoon is, omdat hij aan de IND wijzigingen had doorgegeven, waardoor klager in een kwaad daglicht is gesteld (klachtonderdeel 7);

d) willens en wetens de gemeente C. vals heeft voorgelicht over de eigendomsrechten van klagers woning en dat verweerster zich grievend over klager heeft uitgelaten door aan de gemeente te schrijven dat haar cliënte de woning heeft verlaten vanwege klagers pestgedrag (klachtonderdeel 8);

e) heeft gelogen over het door klager toe-eigenen van de kinderbijslag voor zijn minderjarige zoon (klachtonderdelen 9 en 10).

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft de klacht betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd.

3.2 Als advocaat heeft verweerster louter de belangen van haar cliënte behartigd, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van stukken die haar cliënte haar ter hand heeft gesteld, en waarbij zij zich niet onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.

3.3 Verweerster heeft ook overigens gemotiveerd verweer gevoerd. Op het verweer wordt hierna zo nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3 In verband met deze klachtonderdelen overweegt de voorzitter allereerst dat klager lijkt te miskennen dat verweerster optreedt voor zijn wederpartij en per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Verweerster is gehouden zich te laten leiden door de naar haar oordeel gerechtvaardigde wensen van haar cliënte, klagers wederpartij.

4.4 Klager heeft niet aannemelijk weten te maken dat verweerster willens en wetens tegen de rechter heeft gelogen. Verweerster heeft aldus de grenzen van de onder 4.2 genoemde vrijheid niet overschreden. Klachtonderdelen a) en b) zullen daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

4.5 Verweerster heeft tegen dit verwijt gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat zij klager een gemeen persoon heeft genoemd. Nu klager dit klachtonderdeel niet met stukken nader heeft onderbouwd, kan niet worden vastgesteld dat verweerster klager op deze wijze heeft bejegend, zodat ook dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

4.6 Tegenover de stelling van klager dat verweerster de gemeente C. vals heeft voorgelicht, voert verweerster aan dat vaststond dat klager eigenaar is van de voormalige echtelijke woning. Vanwege het feit dat klager de IND had geïnformeerd dat zijn ex-echtgenote elders verbleef, heeft verweerster de gemeente aangeschreven. De voorzitter is van oordeel dat verweerster hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Ditzelfde geldt voor het gebruik van het woord ‘pestgedrag’. Dat verweerster dit woord in haar brief aan de gemeente heeft gebruikt, blijkt uit de stukken en hoewel dit als grievend kan worden ervaren, levert dit niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Klachtonderdeel d) zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel e)

4.7 Klager en verweerster nemen tere zake van dit klachtonderdeel een van elkaar afwijkend standpunt in. Dit klachtonderdeel is door klager niet nader en in ieder geval onvoldoende gesubstantieerd, zodat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en ongegrond zal worden verklaard.

4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 11 februari 2016.

Griffier Voorzitter

Mededelingen van de griffier ter informatie.

Deze beslissing is in afschrift op 11 februari 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707).

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl.