ECLI:NL:TADRSGR:2016:23 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4632/14.217

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:23
Datum uitspraak: 01-02-2016
Datum publicatie: 01-03-2016
Zaaknummer(s): R. 4632/14.217
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht bevonden. Ten aanzien van het klachtonderdeel waarin klager verweerder verwijt dat hij de eis in de schadestaatprocedure verkeerd heeft geformuleerd, als gevolg waarvan de rechter de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, overweegt de raad als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder geen schade heeft geleden, nu verweerder zijn fout heeft ingezien, het gedeclareerde bedrag niet heeft geïnd en met het arrest van het Hof van 9 juni 2015 een en ander is recht gezet. Op grond van de polisvoorwaarden zou het geld bovendien ook niet aan klager maar aan zijn rechtsbijstandsverzekeraar ten goede zijn gekomen. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 februari 2016

in de zaak R. 4632/14.217

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 28 oktober 2014 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 6 september 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2    Bij brief van 1 oktober 2014 met kenmerk R 2014/81 edl, aan de raad door de raad ontvangen op 2 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 28 oktober 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht verklaard, welke beslissing op 29 oktober 2014 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 9 november 2014, door de raad ontvangen op 11 november 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van 7 december 2015 van de raad in aanwezigheid van verweerder en zijn gemachtigde mr. M. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 11 november 2014 van klager.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Verweerder heeft klager bijgestaan in verschillende procedures tegen zijn voormalig franchisegever S.

2.3    Klager was franchisenemer van verschillende winkels van S. Daarnaast had klager een eigen webwinkel, waarin kleding van het het merk S. werd verkocht.

2.4    Meer specifiek zijn er naast een bodemprocedure tussen S. en klager twee kortgedingprocedures gevoerd.

2.5    Naar aanleiding van de uitkomst van de bodemprocedure in eerste aanleg heeft S. een schadestaatprocedure jegens klager aanhangig gemaakt. In zowel de bodem- als de schadestaatprocedure loopt momenteel hoger beroep.

2.6    Voor het voeren van de verschillende procedures heeft klagers rechtsbijstandsverzekeraar aan klager een budget toegekend van viermaal een bedrag van € 30.000,--.

2.7    In de eerste helft van 2013 is dit budget overschreden.

2.8    Verweerder is wel werkzaamheden in de verschillende procedures blijven verrichten, zodat per juli 2013 een bedrag van ruim € 23.000,-- aan declaraties open stond.

2.9    Bij e-mails van 4 en 8 juli 2013 heeft klager bemiddeling van de deken verzocht.

2.10    Op 6 september 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

3    DE KLACHT EN HET VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager verkeerd heeft geadviseerd, door aan te geven dat hij de domeinnaam S.nl aan S. diende over te dragen, alsmede dat geschikt moest worden met S.;

b)     stukken niet bij de rechtbank heeft ingediend;

c)     termijnen heeft laten verlopen, waardoor klagers zaken extra vertraging hebben opgelopen;

d)     in de schadestaatprocedure de eis verkeerd heeft geformuleerd, als gevolg waarvan de rechter de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;

e)     geen provisionele vordering heeft ingediend;

f)     zijn uren niet inzichtelijk heeft gemaakt en klager heeft verteld dat er nog budget bestond voor het verrichten van werkzaamheden, terwijl dit budget op dat moment reeds ruim was overschreden;

g)     ‘te laat is begonnen’ aan de memorie van grieven, zodat de zaak vier maanden heeft stilgelegen.

3.2    Tevens verzoekt klager om een schadevergoeding van verweerder, althans de betaling van een voorschot op de nog vast te stellen schade.

3.3    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de raad nog in het bijzonder dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder geen schade heeft geleden, nu verweerder zijn fout heeft ingezien, het gedeclareerde bedrag niet heeft geïnd en met het arrest van het Hof van 9 juni 2015 een en ander is recht gezet. Op grond van de polisvoorwaarden zou het geld bovendien ook niet aan klager maar aan zijn rechtsbijstandsverzekeraar ten goede zijn gekomen.

4.4   Naar het oordeel van de raad kan het verzet derhalve niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht bevonden.

4.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-De Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.