ECLI:NL:TADRSGR:2016:181 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-632/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:181
Datum uitspraak: 10-08-2016
Datum publicatie: 02-09-2016
Zaaknummer(s): 16-632/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verwijt dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij in de civielrechtelijke procedure waarin zij de wederpartij van klaagster bijstond, de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd, als gevolg waarvan de rechtbank de door klaagster gevorderde schadevergoeding slechts gedeeltelijk heeft toegewezen. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de stukken niet gebleken dat verweerster op enigerlei wijze de grenzen van de aan de advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Bovendien ligt het niet op de weg van de raad om een (diepgaand) onderzoek te verrichten naar het ‘waarheidsgehalte’ van uitlatingen van de beklaagde advocaat. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 10 augustus 2016

in de zaak 16-632/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

en 

klager sub 2

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 juni 2016 met kenmerk K042 2016 dk/ak, door de raad ontvangen op 1 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij brief van 28 november 2007 heeft mr. M. namens G. Advocaten de opdracht van klaagster sub 1 bevestigd om haar bij te staan in een civiele procedure die B.V. X tegen klaagster sub 1 aanhangig had gemaakt. In die procedure ging het – kort gezegd – om een koopovereenkomst van eind maart/begin april 2006 van in totaal 1000 door B.V. X aan klaagster sub 1 te leveren producten, over welke producten diverse problemen waren ontstaan tussen B.V. X en klaagster sub 1.

1.2 Op enig moment is de opdracht van klaagster sub 1 aan G. Advocaten geëindigd. G. Advocaten heeft klaagster sub 1 vervolgens gedagvaard voor de kantonrechter tot betaling van haar openstaande declaraties. Na de dagvaarding in die kantonprocedure heeft klaagster sub 1 zich tot haar nieuwe advocaat gewend, die mr. M. en G. Advocaten onder meer aansprakelijk heeft gesteld voor de volgens hem zeer aanzienlijke schade van klaagster sub 1 die volgens hem was veroorzaakt door beroepsfouten van mr. M. en G. Advocaten in de eerdere civiele procedure tussen B.V. X en klaagster sub 1.

1.3 De nieuwe advocaat van klaagster sub 1 heeft mr. M. en G. Advocaten op 20 oktober 2014 gedagvaard en onder meer gevorderd dat de rechtbank zal beslissen om bij vonnis:

- drie verklaringen voor recht te geven die erop neerkomen dat zowel mr. M. als G. Advocaten aansprakelijk zijn voor de door alle gestelde en gemaakte beroepsfouten geleden en veroorzaakte schade van klaagster sub 1;

- mr. M. en G. Advocaten hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan klaagster sub 1 van een schadevergoeding van in totaal EUR 954.481,99.

1.4 Op 22 september 2015 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verweerster heeft namens mr. M. en G. Advocaten gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van de nieuwe advocaat van klaagster sub 1.

1.5 Bij vonnis van 6 januari 2016 heeft de rechtbank Den Haag in rechtsoverweging 4.7 geoordeeld dat mr. M. bij het behartigen van de belangen van klaagster sub 1 tijdens de toenmalige civiele procedure tussen B.V. X en klaagster sub 1 twee met elkaar samenhangende beroepsfouten heeft gemaakt. In rechtsoverweging 4.15 heeft de rechtbank geoordeeld dat G. Advocaten als opdrachtnemer wegens wanprestatie aansprakelijk is voor de schade die haar opdrachtgever klaagster sub 1 heeft geleden door de twee samenhangende beroepsfouten van haar toenmalige advocaat mr. M. in 2008.

1.6 In het dictum van het vonnis van 6 januari 2016 is onder meer het volgende opgenomen:

“De rechtbank:

- veroordeelt [G. Advocaten] tot betaling aan [klaagster sub 1] van de hiervoor door de rechtbank (…) vastgestelde schadevergoeding van in hoofdsom € 79.050,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 augustus 2008;

- veroordeelt [G. Advocaten] tot betaling aan [klaagster sub 1] van de hiervoor door de rechtbank (…) vastgestelde schadevergoeding van in hoofdsom € 15.361,88, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 10 juli 2013;

- veroordeelt [G. Advocaten] tot betaling van € 3.906,52 voor het hiervoor door de rechtbank (..) vastgestelde deel van de proceskosten van [klaagster sub 1]; (…)

- wijst af al hetgeen [klaagster sub 1] meer of anders heeft gevorderd. (…)”

1.7 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 23 februari 2016, heeft klager sub 2 namens klaagster sub 1 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij in de civielrechtelijke procedure waarin zij de wederpartij van klaagster sub 1 bijstond, de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd, als gevolg waarvan de rechtbank de door klaagster sub 1 gevorderde schadevergoeding slechts gedeeltelijk heeft toegewezen.

2.2 Volgens klagers heeft verweerster de rechtbank onjuist geïnformeerd omtrent het bedrag dat klaagster sub 1 destijds aan aankoopsommen aan B.V. X heeft voldaan en dat op grond van de ontbinding aan klaagster sub 1 terugbetaald diende te worden. Zij wist, althans behoorde te weten dat klaagster sub 1 een bedrag van in totaal ruim EUR 217.000,- (inclusief BTW) aan B.V. X had voldaan en niet slechts een bedrag van EUR 85.400,-. Verweerster heeft in de onderliggende procedure gesteld dat klaagster sub 1 het bedrag van EUR 215.125,11 niet alleen voor de betreffende producten had betaald, maar ook voor een ander product. Ook heeft zij in strijd met de waarheid gesteld dat klaagster sub 1 slechts 427 producten van B.V. X zou hebben gekocht, terwijl zij wist, althans behoorde te weten dat het om in totaal 812 stuks ging. Daarnaast heeft verweerster zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat klaagster sub 1 destijds niet in staat zou zijn geweest om na ontbinding van de diverse overeenkomsten de producten aan B.V. X terug te geven, terwijl zij wist, althans behoorde te weten dat klaagster sub 1 de producten had uitgebouwd. Tot slot heeft verweerster gesteld dat klaagster sub 1 geen problemen had met de door B.V. X geleverde producten, dat deze naar behoren functioneerden en dat klaagster sub 1 niet gerechtigd was om de overeenkomsten met B.V. X te ontbinden, terwijl zij wist, althans behoorde te weten dat de producten niet voldeden en om die reden waren uitgebouwd en waren teruggehaald bij de klanten.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij stellingen heeft ingenomen waarvan zij wist of had behoren te weten dat deze onwaar waren. Het indienen van de onderhavige tuchtklacht is in lijn met eerdere acties die klaagster sub 1 heeft ondernomen teneinde de omvang van de door de rechtbank vastgestelde schade aangepast te krijgen.

3.2 Voor het overige wordt op het verweer van verweerster hierna waar nodig ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of (3) indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Een gedeelte van deze klacht komt neer op een verkapt hoger beroep, maar dan bij de tuchtrechter. De wet voorziet hier niet in; de tuchtrechter kan en zal geen oordeel geven over het inhoudelijke geschil tussen klaagster sub 1 en de cliënten van verweerster. Dit laatste is exclusief voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtprocedure is er uitsluitend voor bedoeld om de grenzen te bepalen van wat een behoorlijk advocaat betaamt, en niet om te bepalen aan wiens zijde het gelijk ligt in het onderliggende geschil.

4.3 Voorts ligt het, anders dan klagers kennelijk veronderstellen, niet op de weg van de raad om een (diepgaand) onderzoek te verrichten naar het ‘waarheidsgehalte’ van uitlatingen van de beklaagde advocaat. De beoordeling van wat ‘waar’ is, althans de weging van hoe uitspraken van procespartijen gewogen en beoordeeld moeten worden, is aan de rechter in het inhoudelijke geschil. Die rechter heeft reeds zijn oordeel gegeven en aangenomen mag worden dat hij de argumenten van beide partijen heeft vernomen en tot een gewogen oordeel is gekomen.

4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is uit de onderhavige stukken niet gebleken dat verweerster op enigerlei wijze de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook in haar geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 10 augustus 2016.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 augustus 2016 verzonden.