ECLI:NL:TADRSGR:2016:162 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-615/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:162
Datum uitspraak: 20-07-2016
Datum publicatie: 29-07-2016
Zaaknummer(s): 16-615/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Naar de mening van klager heeft verweerder in de twee procedures die hij namens klager heeft aangespannen onder meer te weinig aangegeven dat de klachten die tegen klager zijn ingediend nimmer waren onderzocht en dat klager nimmer in de gelegenheid is gesteld om op de klachten te reageren. Verweerder heeft de verwijten gemotiveerd betwist. Klager heeft zijn klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd. De voorzitter kan op basis van de onderhavige stukken de juistheid van de stellingen van klager niet vaststellen. Bovendien blijkt uit door verweerder overgelegde vonnissen dat verweerder wel degelijk heeft aangevoerd dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om op de klachten te reageren. Dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld is op geen enkele wijze gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 juli 2016

in de zaak 16-615/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 juni 2016 met kenmerk K364 2014 dk/sh, door de raad ontvangen op 24 juni 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.Tevens heeft de voorzitter kennis genomen van de op zijn verzoek door verweerder overgelegde vonnissen d.d. 28 november 2013 en 22 oktober 2014 van de rechtbank Rotterdam. 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is, althans was werkzaam als taxichauffeur. Hij was lid van taxionderneming X, een coöperatie.

1.2 Taxionderneming X heeft tezamen met twee andere taxiondernemingen taxionderneming Y, een stichting, opgericht.

1.3 Aan taxionderneming Y is exclusief het vervoer van en naar een bepaalde luchthaven toegekend. Taxionderneming Y heeft hiervoor taxionderneming X ingeschakeld. Taxionderneming X heeft vervolgens twintig concessieplaatsen verdeeld over haar leden, waaronder klager.

1.4 Naar aanleiding van klachten van passagiers over klager heeft taxionderneming Y bij brief van 5 juli 2013 aan taxionderneming X verzocht om de concessieplaats van klager aan een andere chauffeur toe te wijzen.

1.5 Taxionderneming X heeft klager bij brief van 7 juli 2013 als volgt bericht:

“Het bestuur van [taxionderneming X] heeft op vrijdag 5 juli 2013 een brief ontvangen van het bestuur van [taxionderneming Y] met het verzoek u met onmiddellijke ingang het gebruik van de concessieplaats binnen [taxionderneming X] te beëindigen. Dit naar aanleiding van opnieuw een klacht omtrent het gedrag van u tegen een van de nieuwe cliënten (…). Mede doordat u in de afgelopen jaren al diverse klachten heeft veroorzaakt en daarvoor al diverse malen bent gewaarschuwd en berispt door het bestuur van [taxionderneming Y], is het bestuur van [taxionderneming X] genoodzaakt het verzoek van [taxionderneming Y] toe te kennen. (…)”

1.6 Verweerder heeft beide taxiondernemingen namens klager op 1 november 2013 gedagvaard in kort geding en (onder meer) gevorderd te bepalen dat de bij besluiten van 5 juli en 7 juli 2013 opgelegde maatregel van het beëindigen van gebruik van klager van de concessieplaats werd opgeschort totdat over de rechtsgeldigheid en de rechtmatigheid van deze besluiten in de bodemprocedure was beslist.

1.7 De voorzieningenrechter heeft de vordering van klager bij vonnis van 28 november 2013 toegewezen, onder de opschortende voorwaarde dat klager binnen twee weken na de datum van het vonnis ter zake van het geschil over de concessie een bodemprocedure aanhangig zou maken.

1.8 In het vonnis van 28 november 2013 is in rechtsoverweging 4.2 onder meer het volgende opgenomen:

“[Klager] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat in aanloop naar de aan hem recent opgelegde (nieuwe) maatregel van het beëindigen van het gebruik door hem van een concessieplaats op de luchthaven geen hoor en wederhoor is toepast (…).”

1.9 Klager heeft niet binnen veertien dagen na het vonnis van 28 november 2013 een bodemprocedure aanhangig gemaakt. 

1.10 Op 18 december 2013 heeft een buitengewone algemene ledenvergadering van taxionderneming X plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering heeft het bestuur van taxionderneming X voorgesteld om klager als lid te ontzetten. Het voorstel tot ontzetting is aangenomen.

1.11 Taxionderneming X heeft klager bij brief van 31 december 2013 bericht dat zij de samenwerking met en het lidmaatschap van klager per 31 december 2013 heeft beëindigd.

1.12 Verweerder heeft taxionderneming X op 6 mei 2014 laten dagvaarden. Hij heeft onder meer vernietiging gevorderd van het besluit van de buitengewone algemene ledenvergadering.

1.13 Bij vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten. In rechtsoverweging 3.2 van dit vonnis is het volgende opgenomen:

“[Klager] stelt daartoe het volgende. (…) Voorts zijn de specifieke gedragingen die hem worden verweten niet aan de orde geweest tijdens de algemene ledenvergadering en staan deze evenmin vermeld in de opzeggingsbrief. [Klager] heeft de notulen, oproepingsbrief en machtigingen niet kunnen controleren en geen verweer kunnen voeren tegen de beweerdelijke klachten. (…)”

1.14 Bij e-mail van 17 december 2014 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.15 Bij e-mail van 7 januari 2015 en bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 7 januari 2015, heeft klager zijn klacht aangevuld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager. Naar de mening van klager heeft verweerder in de twee procedures die hij namens klager heeft aangespannen onder meer te weinig aangegeven dat de klachten die tegen klager zijn ingediend nimmer waren onderzocht en dat klager nimmer in de gelegenheid is gesteld om op de klachten te reageren. In zijn repliek verwijt klager verweerder dat hij klagers visie (omtrent misstanden binnen taxionderneming X) tijdens het kort geding onvoldoende naar voren heeft gebracht.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Hij stelt dat hij zich tot het uiterste voor klager heeft ingezet.

3.2 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij klagers visie in de eerste rechtszaak onvoldoende heeft belicht, voert verweerder aan dat klagers kritiek op het functioneren van taxionderneming X zaken betrof die niets te maken hadden met de kwestie waarvoor verweerder was ingeschakeld. Voor zover overigens nodig en nuttig heeft verweerder herhaaldelijk en in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven dat taxionderneming X de nodige misstappen had begaan.

3.3 Na het winnen van het kort geding diende klager binnen twee weken een bodemprocedure te starten teneinde de aard en omvang van de klachten inhoudelijk te laten beoordelen. Dat werd door taxionderneming X afgedaan als zinloos, daar zij klager zou gaan royeren. Met klager is toen afgesproken om de kostbare bodemprocedure een paar weken te parkeren. Er zou immers worden geroyeerd en dan zou daar tegen opgekomen moeten worden.

3.4 Taxionderneming X heeft klager vervolgens kort daarna geroyeerd. Dit royement is aan de orde gesteld in een tweede rechtbankprocedure. De rechtbank heeft echter een marginale toetsingsruimte en heeft – op twijfelachtige en in hoger beroep aanvechtbare gronden – gesteld dat dit een besluit van de vereniging was dat in redelijkheid overeind kon blijven. Het is vervolgens de eigen keuze van klager geweest om niet in hoger beroep te gaan, mede vanwege de tijd en kosten die hiermee gemoeid zouden zijn en de leeftijd en toekomstverwachting van klager. Dat klager ontstemd is over het feit dat taxionderneming X de klachten nimmer inhoudelijk heeft beoordeeld, is zeker te plaatsen, maar dat zou in hoger beroep aan de orde zijn gekomen. 

3.5 Voor het overige zal op het verweer hierna – waar nodig – worden ingegaan bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IV A van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. De voorzitter zal het handelen van verweerder dan ook aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4 Verweerder heeft de door klager aan zijn adres gemaakte verwijten gemotiveerd betwist. Klager heeft zijn klacht, tegenover de gemotiveerde betwisting, onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd. De voorzitter kan op basis van de onderhavige stukken de juistheid van de stellingen van klager niet vaststellen.

4.5 Bovendien blijkt uit de vonnissen van 28 november 2013 en 22 oktober 2014, in het bijzonder de overwegingen die zijn opgenomen bij randnummers 1.8 en 1.13, dat verweerder wel degelijk heeft aangevoerd dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om op de klachten te reageren.

4.6 Dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld is op geen enkele wijze gebleken.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 juli 2016.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 juli 2016 verzonden.