ECLI:NL:TADRSGR:2016:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-601/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:159
Datum uitspraak: 04-07-2016
Datum publicatie: 29-07-2016
Zaaknummer(s): 15-601/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verwijt dat verweerder toegezegde werkzaamheden niet heeft verricht en desondanks weigert het voor deze werkzaamheden betaalde voorschot terug te betalen. Klager heeft gemotiveerd aangevoerd dat verweerder de toegezegde werkzaamheden niet heeft verricht. Verweerder beschikt niet (meer) over een opdrachtbevestiging in de zaak waarin hij klager bijstond. De raad is van oordeel dat, nu een opdrachtbevestiging ontbreekt, niet kan worden vastgesteld welke werkzaamheden verweerder voor klager zou verrichten alsmede tegen welk uurtarief. Het ontbreken van de vereiste schriftelijke vastlegging komt voor rekening en risico van verweerder. Klacht gegrond. Voorwaardelijke schorsing van twee maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verweerder het tweede door klager aan hem betaalde voorschot ad EUR 500,- aan klager dient terug te betalen. Kostenveroordeling.

Beslissing van 4 juli 2016 van de Raad van Discipline

in het ressort Den Haag

in de zaak 15-601/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen: 

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 27 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 Bij brief van 26 november 2015 met kenmerk R 2015/104 edl aan de raad, door de raad ontvangen op 27 november 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 9 mei 2016 van de raad in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn oud-collega [naam oud-collega], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij e-mail van 15 juli 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan althans te adviseren.

2.2 Verweerder heeft daar bij e-mail van 15 juli 2013 op gereageerd en heeft klager verzocht telefonisch een afspraak te maken voor een kennismakingsgesprek.

2.3 Na het kennismakingsgesprek heeft een e mailwisseling tussen klager en verweerder plaatsgevonden. 

2.4 Op 12 september 2013 heeft klager verweerder bericht dat hij voornemens was zijn plan om een juridische procedure te starten, op te geven.

2.5 Bij e-mail van 13 september 2013 heeft verweerder klager bericht dat hij zijn werkzaamheden voor klager zou beëindigen.

2.6 Klager heeft verweerder bij e-mail van 18 november 2013 opnieuw benaderd en het volgende bericht:

“Het blijkt dat ik meer hulp van u nodig heb. U noemde een voorschot van 500 euro. Naar welk rekeningnummer zal ik dit sturen? (…)”

2.7 Verweerder heeft daar bij e-mail van 18 november 2013 als volgt op gereageerd:

“Tijdens ons gesprek van enige weken geleden kwamen wij tot de conclusie dat er mbt de klagende dame op de vereniging niets echt behoefte te worden gedaan omdat er al was geconstateerd dat er geen beschuldiging jegens u overeind was gebleven. U geeft nu aan dat er kennelijk toch iets zou moeten gebeuren. Wilt u mij svp nog even bellen om dat te bespreken (…)”

2.8 Klager heeft bij e-mail van 19 november 2013 op dit bericht gereageerd.

2.9 Bij e-mail van 25 november 2013 heeft verweerder klager een voorschotfactuur d.d. 25 november 2013 toegestuurd voor een bedrag van € 500,- inclusief btw.

2.10 Klager heeft verweerder bij e-mail van 26 november 2013 bericht dat hij de voorschotfactuur had betaald.

2.11 Verweerder heeft klager bij e-mail van 28 november 2013 verzocht hem de namen en adressen te geven van de personen die in het kader van een voorlopig getuigenverhoor als getuige zouden kunnen worden gehoord.

2.12 Op 14 februari 2014 heeft klager verweerder per e-mail onder meer het volgende bericht:

“Ik heb een melding gekregen dat het bestand “2013[naam klager].xls” gewijzigd werd om 18.20 uur gisteren. Ik merkte geen verandering toen ik ernaar keek, dus ik veronderstel dat er geen grote verandering gemaakt werd, maar dat u het bestand heeft opgeslagen voordat u het sloot. (…)”

2.13 Klager heeft verweerder op 6 maart 2014 een e-mail met (onder meer) de volgende inhoud gestuurd:

“(…) I first asked whether an initial witness hearing with [wederpartij] only could be arranged. I’m still wondering about that, but I think we can proceed in any event to giving written notice of an impending action to [wederpartij] (…). I have sent you a second payment of €500 to ensure that the costs of any further immediate action on your part will be covered. (…)”

2.14 Klager heeft verweerder bij e-mail van 13 juni 2014 het volgende bericht:

“(…) The May 15 version of your Excel file is still the last one I have and the last one I see (…) This says €208.36, the same as last November, and I don’t believe anything was done either between November and 4 March, when I called you again (and we spoke for 5 minutes 39 seconds according to Skype), or following 4 March. On 6 March, two days after the Skype call, I sent a second (unrequested) retainer of €500 (…) That would make it, according to my calculation, €500 + €500 - € 208.36 = €791.64. (…) €750 would be fine if you want to charge me for the phone call in March, even though you didn’t note it in de Excel file.”

2.15 Op 18 juni 2014 heeft klager verweerder per e-mail het volgende bericht:

“(…) Gisteren ging ik naar de Juridische Loket (…), waar een vrouw me vertelde dat natuurlijk had ik het recht om de terugzending van het nog niet gefactureerde deel van een voorschot te verwachten. (…) Ik zou blij zijn met u spreken over ons schijnbaar verschil van mening, maar eerlijk gezegd denk ik dat het het beste zou zijn als u gewoon het niet gefactureerde deel van de twee voorschotten terug gaf en we waren klaar met dit alles. (…)”

2.16 Verweerder heeft daar bij e-mail van 18 juni 2014 als volgt op gereageerd:

“U liet afgelopen vrijdag in het gesprek dat wij voerden weten dat u van het verder doorzetten van de zaak afzag. De werkzaamheden worden dan ook afgesloten. Ik zal een eindafrekening opmaken en deze met specificatie aan u toezenden zodat u weet wat u nog moet betalen. Ik streef ernaar om dit binnen 14 dagen te doen.”

2.17 Verweerder heeft een specificatie d.d. 20 oktober 2014 overgelegd, met daarin een totaalbedrag van € 382,31.

2.18 Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 22 april 2015 onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Ik heb daarom met [klager] besproken dat mogelijk een voorlopig getuigenverhoor zou kunnen worden gehouden, maar dat dit qua uren en daarmee kosten behoorlijk kon oplopen. (…) Enkele keren is hij daarop teruggekomen en desgevraagd heeft hij mij enige namen van personen gegeven die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Uiteindelijk heb ik op 22 januari 2014 een concept verzoekschrift voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor opgesteld. Daarop is niet met accordering gereageerd door [klager]  (…)”

2.19 Op 27 januari 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.20 Bij brief van 1 oktober 2015 heeft de deken zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt en heeft hij klager verzocht hem te berichten of klager doorzending van zijn klacht naar de Raad van Discipline wenste.

2.21 Bij e-mail van 12 oktober 2015 heeft klager de deken en verweerder het volgende bericht:

“(…) Ik vind het niet speciaal nodig de zaak aan de Raad van Discipline voor te leggen, indien [verweerder] zelf met mij tot een regeling wil komen. Daarom zou ik via u aan [verweerder] het volgende voorstel willen doen: Ik ontvang van [verweerder] een terugbetaling met het tweede voorschot à € 500,-- op mijn bankrekeningnummer (…).”

2.22 Verweerder heeft niet op dit voorstel van klager gereageerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager niet goed heeft bijgestaan. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat toegezegde werkzaamheden niet zijn verricht, en dat verweerder desondanks het voor deze werkzaamheden betaalde voorschot weigert terug te betalen.

3.2 Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager aangevoerd dat de enige factuur die hij van verweerder heeft ontvangen, een Excel-bestand in Dropbox betrof en dat deze ‘factuur’ een bedrag van in totaal € 208,36 bedroeg. De door verweerder overgelegde specificatie d.d. 20 oktober 2014 heeft klager noch per e-mail, noch per gewone post, noch per Dropbox ontvangen. Daarnaast zijn de in die specificatie opgenomen data waarop volgens verweerder telefoongesprekken met klager zouden hebben plaatsgevonden, deels niet correct.

3.3 Klager heeft opgemerkt dat verweerder heeft gesteld dat de factuur van € 208,36 onbedoeld in Dropbox was geplaatst. Klager kreeg via Dropbox echter verschillende meldingen dat er aan het bestand gewerkt werd. Het bestand bleek al die tijd toch inhoudelijk ongewijzigd.

3.4 Tot slot heeft verweerder voor werkzaamheden met betrekking tot het concept-verzoekschrift 1,9 uur gedeclareerd, maar heeft verweerder dit verzoekschrift nooit aan klager laten zien en er evenmin met hem over gesproken.

4 VERWEER

4.1 Verweerder is van mening dat hij niet onbetamelijk heeft gehandeld en dat hij op behoorlijke wijze met de belangen van klager is omgegaan. Zijn factuur is passend en zijn urenspecificatie duidelijk.

4.2 Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er meer tijd aan het dossier van klager is besteed dan als declarabele uren staan genoteerd in de door verweerder overgelegde urenspecificatie.

4.3 Verweerder heeft aan klager één keer een voorschotfactuur toegezonden van € 500,- inclusief BTW. Het tweede bedrag van € 500,- heeft klager uit eigen beweging overgemaakt. Verweerder heeft klager telefonisch voorgesteld om de kosten te beperken tot het reeds betaalde bedrag. Klager wilde echter nog een eindfactuur ontvangen en die is hem op 20 oktober 2014 toegezonden.

4.4 Voorts heeft verweerder klager via Dropbox voortdurend inzage gegeven in de kosten. Het Excel-bestand dat klager als bijlage bij zijn klacht heeft toegezonden, is geen kopie van de opgebouwde urenspecificatie, maar een pagina die in november 2013 kennelijk bij het verwerken van gegevens technisch is opgeslagen.

4.5 Voor het overige wordt op het verweer van verweerder hierna waar nodig ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1  Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.3 Bij de beoordeling hecht de raad voorts belang aan de regel dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen (gedragsregel 8). Het niet-naleven van dit voorschrift leidt er in het algemeen toe dat onduidelijkheid of onzekerheid ten aanzien van gemaakte afspraken in het nadeel van de advocaat wordt uitgelegd.

5.4 Vaststaat dat verweerder niet (meer) beschikt over een opdrachtbevestiging in de zaak waarin hij klager bijstond. Verweerder stelt dat deze opdrachtbevestiging in Dropbox heeft gestaan maar daaruit – conform de werkwijze van het kantoor van verweerder – twee maanden nadat het dossier is gesloten, is verwijderd.

5.5 Uit de door verweerder overgelegde specificatie d.d. 20 oktober 2014 volgt dat hij 1,9 uur heeft gedeclareerd voor de werkzaamheden: ‘dossier doorgenomen / concept verz voorl get verhoor opgesteld’.

5.6 In zijn verweerschrift d.d. 22 april 2015 heeft verweerder naar voren gebracht dat hij op 22 januari 2014 een concept-verzoekschrift heeft opgesteld voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, maar dat daarop niet met accordering is gereageerd door klager. Klager stelt echter dit verzoekschrift niet van verweerder te hebben ontvangen, hetgeen verweerder ter zitting van 9 mei 2016 heeft erkend. Hij heeft aangegeven dat het concept-verzoekschrift door hem niet is afgerond en dat het nooit bij klager terecht is gekomen.

5.7 Vaststaat dat verweerder het betreffende concept-verzoekschrift noch in de klachtprocedure op verzoek van de deken, noch ter zitting van 9 mei 2016 heeft overgelegd, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder daadwerkelijk werkzaamheden met betrekking tot dit verzoekschrift heeft verricht. 

5.8 Klager heeft gemotiveerd aangevoerd dat verweerder de toegezegde werkzaamheden niet heeft verricht. Gelet op het vorenoverwogene is de raad van oordeel dat, nu een opdrachtbevestiging ontbreekt, niet kan worden vastgesteld welke werkzaamheden verweerder voor klager zou verrichten alsmede tegen welk uurtarief. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat er ooit een opdrachtbevestiging is geweest, maar heeft deze niet over kunnen leggen. Het ontbreken van de vereiste schriftelijke vastlegging komt voor zijn rekening en risico.

5.9 Alle omstandigheden tezamen in aanmerking genomen, te weten het niet over kunnen leggen van de opdrachtbevestiging en het concept-verzoekschrift, het feit dat verweerder wisselende verklaringen heeft afgelegd omtrent het verzoekschrift en het feit dat klager gemotiveerd heeft aangetoond dat niet alle in de factuur d.d. 20 oktober 2014 opgenomen telefoongesprekken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, leiden tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat hij na betaling van het tweede voorschot van € 500,- de met klager overeengekomen werkzaamheden voor klager heeft verricht.

5.10 Gelet op het bovenstaande is de klacht gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en ernst van de overtredingen en de omstandigheden waaronder deze begaan zijn, alsmede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, zal de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden opleggen. In dit kader zullen bijzondere voorwaarden worden opgelegd, waarin de raad onder meer zal bepalen dat verweerder het tweede door klager aan hem betaalde voorschot ad € 500,- (inclusief btw) aan klager dient terug te betalen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,- aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt als bijzondere voorwaarden dat verweerder binnen één maand nadat onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden:

a) het tweede door klager aan hem betaalde voorschot ad € 500,- (inclusief btw) aan klager terugbetaalt op het bij hem bekende rekeningnummer van klager en  

b) aan klager een creditnota verstrekt voor een bedrag van € 828,31, zodat klager uiteindelijk per saldo niets meer aan verweerder verschuldigd is;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

- bepaalt dat indien de maatregel van schorsing ten uitvoer wordt gelegd, deze eerst ingaat op het moment dat verweerder niet uit hoofde van enige andere beslissing geschorst is;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting 4 juli 2016.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016  verzonden.