ECLI:NL:TADRSGR:2016:145 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-679a/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:145
Datum uitspraak: 04-07-2016
Datum publicatie: 14-07-2016
Zaaknummer(s): 15-679a/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Zonder nadere onderbouwing kan de raad in het dossier geen aanknopingspunten vinden voor de eerste vier klachtonderdelen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening. Voorts stond het verweerster vrij om klager te kennen te geven dat zij hem niet meer bij zou staan om een vordering in te dienen bij een andere partij, evenals het klager vrijstond om zich tot een andere advocaat te wenden. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 juli 2016 in de zaak 15-679a/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief met bijlagen van 19 juli 2012 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 december 2015 met kenmerk R 2015/115 cij, door de raad ontvangen op 15 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van:

-    de door de deken bij zijn brief d.d. 14 december 2015 gevoegde stukken;

-    de brief met bijlagen van klager d.d. 8 januari 2016 (ontvangen op 11 januari 2016).

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    In verband met de diefstal van zijn auto bij een garagebedrijf in 2002, en een daaruit voortvloeiend geschil over de dagwaarde van die auto, heeft klager mr. M. in de arm genomen.

2.2    Eind 2008 heeft mr. Q. de zaak overgenomen van mr. M.

2.3    Begin 2009 heeft mr. Q. de behandeling van de zaak overgedragen aan zijn kantoorgenoot mr. B. Vanaf dat moment was mr. Q. niet meer bij de zaak betrokken.

2.4    Verweerster is als kantoorgenoot van mr. B. op enig moment bij de behandeling van de zaak van klager betrokken geraakt.

2.5    Mr. B. en verweerster zijn een dagvaardingsprocedure voor klager gestart tegen verzekeraar Achmea. De rechtbank heeft op 25 oktober 2010 een comparitie van partijen bepaald. Tijdens de comparitie heeft klager het proces-verbaal van die zitting ondertekend, waarin door hem akkoord is gegaan met intrekking van zijn vordering tegen Achmea tegen finale kwijting over en weer.

2.6    Op 26 januari 2011 heeft verweerster aan klager een afsluitbrief gezonden.

2.7    Bij brief van 8 mei 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. Q. Op 28 juni 2012 heeft naar aanleiding daarvan een bespreking plaatsgevonden tussen mr. Q. en klager. Daarin is geen oplossing bereikt.

2.8    Op 19 juli 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster.

2.9    Op 29 juli 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. B.

2.10    Tijdens een bespreking op het Bureau van de Orde op 9 juli 2015 heeft klager zijn klacht tegen mr. Q. ingetrokken. Zijn klachten tegen verweerster en mr. B. heeft hij gehandhaafd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klager in de val heeft gelokt door het proces-verbaal ter zitting van 25 oktober 2010 te laten ondertekenen, als gevolg waarvan klager zijn rechten heeft verspeeld;

b)    de belangen van klager niet goed heeft behartigd;

c)    heeft gelogen over het feit dat zij de zaak samen met mr. B. zou behandelen;

d)    de zaak bewust voor klager heeft verloren en

e)    ervoor heeft gezorgd dat klager geen aanspraak kan maken op de door hem geleden schade.

4    BEOORDELING

4.1    Naar het oordeel van de raad kan klager in zijn klacht worden ontvangen. Het lijkt er weliswaar op dat hij zijn klacht tot twee keer toe heeft ingetrokken, maar dat is niet daadwerkelijk het geval. Immers, deken [deken] heeft, toen over een mogelijke intrekking onduidelijkheid bestond, in haar brief van 19 december 2012 vastgesteld dat de klacht niet was ingetrokken. Na een bespreking met opvolgend deken [deken] hadden partijen weliswaar de intentie om het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, waarmee de klachten zouden worden ingetrokken, maar dat bleek niet mogelijk. Er heeft dus geen intrekking plaatsgevonden.

4.2    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend op 29 juli 2012, zodat de raad de oude Advocatenwet zal toepassen.

Ad klachtonderdelen a) en d)

4.3    De klachtonderdelen a en d lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.4    Klager stelt door verweerster in de val te zijn gelokt. Voorts stelt hij dat verweerster de zaak bewust voor hem heeft verloren. Verweerster betwist dat. Bovendien heeft klager de zaak ook niet verloren maar een schikking getroffen. Uit de stukken blijkt niet dat het klager op het moment van aangaan van die schikking niet duidelijk was dat hij daarbij finale kwijting verleende. Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van klagers stellingen -kan de raad de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen, en zijn deze klachtonderdelen naar het oordeel van de raad ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Klager stelt dat verweerster zijn belangen niet goed heeft behartigd. De raad kan daarvoor echter geen aanknopingspunten vinden in het dossier. Ook dit klachtonderdeel acht de raad derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Klager verwijt verweerster voorts te hebben gelogen over het feit dat zij de zaak samen met haar kantoorgenoot mr. B. zou behandelen. Dat blijkt echter niet uit het dossier. Integendeel; daaruit blijkt juist dat de zaak van klager door mr. B. en verweerster samen zou worden behandeld. Daartegen heeft klager blijkens het dossier nooit bezwaren geuit. Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.7    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij ervoor heeft gezorgd dat hij geen aanspraak meer kon maken op vergoeding van de door hem geleden schade. Ook dit laatste klachtonderdeel acht de raad ongegrond. Mr. B. en verweerster hebben klager te kennen gegeven hem niet meer bij te staan om een vordering in te dienen bij een andere partij en hebben dat schriftelijk aan hem bevestigd. Dat stond hen vrij en het stond klager op zijn beurt vrij zich tot een andere advocaat te wenden.

Conclusie

4.8    Naar het oordeel van de raad is de klacht in alle onderdelen ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.