ECLI:NL:TADRSGR:2016:143 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-343/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:143
Datum uitspraak: 04-07-2016
Datum publicatie: 14-07-2016
Zaaknummer(s): 16-343/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Door ondanks protest toch tot verrekening over te gaan, heeft verweerder klachtwaardig jegens klaagster gehandeld. Voorts heeft verweerder aan het verzoek van de opvolgend advocaat om overdracht van het volledige dossier ruim 2,5 jaar na overname van de zaak en nadat in het hoger beroep arrest was gewezen gehoor gegeven. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht deels gegrond. Maatregel: voorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand. Veroordeling kosten griffierecht t.b.v. klager en kostenveroordeling t.b.v. NOvA.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 4 juli 2015 in de zaak 16-343/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail van 22 april 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 maart 2016 met kenmerk K048 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 31 maart 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 mei 2016 in aanwezigheid van de heer F. namens klaagster en verweerder.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in vijf procedures tegen vijf verschillende banken en in een aantal van die procedures namens klaagster hoger beroep ingesteld.

2.2    In één van die zaken heeft verweerder een bedrag van € 4.836,- aan griffierecht aan klaagster in rekening gebracht. Het door de Rechtspraak in rekening gebrachte griffierecht bedroeg € 666,-.

2.3    Verweerder heeft zich in deze procedure op 9 september 2013 onttrokken.

2.4    Op 17 december 2013 is de laatst genoemde zaak overgenomen door een andere advocaat. Na 2,5 jaar heeft verweerder aan de opvolgend advocaat het dossier doen toekomen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    weigert een bedrag van € 4.170,- aan klaagster terug te betalen, zijnde het verschil tussen een aanvankelijk in rekening gebracht griffierecht van € 4.836,- en het feitelijke betaalde griffierecht van € 666,-. Verweerder beroept zich volgens klaagster ten onrechte op verrekening met nog openstaande facturen;

b)    het dossier na overname van de zaak door een andere advocaat eerst na 2,5 jaar aan die advocaat heeft doen toekomen;

c)    een beroepsfout heeft gemaakt door niet tijdig een lopende verjaring te stuiten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

De klacht van klaagster richt zich tegen de (voormalig) eigen advocaat.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a betreft de financiële afwikkeling van het dossier en meer in het bijzonder de bevoegdheid tot verrekening door verweerder van griffierecht met openstaande facturen.

5.3    De raad stelt voorop dat een advocaat zijn declaratie alleen mag verrekenen met voorschotten en andere gelden die hij voor de cliënt in depot houdt, indien de cliënt met die verrekening uitdrukkelijk heeft ingestemd. Van een dergelijke instemming blijkt niet uit het dossier en klaagster heeft deze ook betwist. Door desondanks en ondanks protest toch tot verrekening over te gaan, heeft verweerder klachtwaardig jegens klaagster gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Het tweede klachtonderdeel betreft de trage overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat. Blijkens de stukken in het dossier heeft verweerder zich op 9 september 2013 onttrokken. Klaagster heeft zich vervolgens medio december 2013 tot een andere advocaat gewend, die vanaf dat moment aan verweerder heeft verzocht hem het volledige dossier te doen toekomen. Verweerder heeft vervolgens wel stukken aan de opvolgend advocaat gezonden, maar deze heeft herhaaldelijk aangegeven dat er stukken ontbraken. Aan het verzoek om overdracht van het volledige dossier is door verweerder blijkens de e-mail van de heer F. aan verweerder d.d. 7 mei 2016 eerst op 3 mei 2016 voldaan. Ruim 2,5 jaar na overname van de zaak door de opvolgend advocaat en nadat in het hoger beroep arrest was gewezen.

5.5    In geval van overname van de behandeling van een zaak dienen de advocaten onderling overleg te voeren met als doel dat de opvolgend advocaat zo volledig mogelijk wordt ingelicht. Het dossier dient op verzoek van de cliënt te worden afgegeven, ook indien de declaratie van de eerste advocaat niet volledig betaald is. Het is aan de deken om aan die afgifte voorwaarden te verbinden. Dat is hier niet gebeurd.

5.6    Door het dossier niet, althans niet volledig, over te dragen aan de opvolgend advocaat heeft verweerder niet voldaan aan de op hem rustende verplichtingen. Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de zorg die hij jegens klaagster in acht diende te nemen en de raad acht het optreden van verweerder terzake tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve ook gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7    Met betrekking tot de door klaagster gestelde beroepsfout loopt een civiele procedure. De uitkomst daarvan is thans nog niet bekend.

5.8    Uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 23 december 2014 in de procedure tegen [...] blijkt dat de lopende verjaring door verweerder bij brieven van 20 augustus en 20 oktober 2005 tijdig is gestuit en dat dat vervolgens ook c.q. nog eens is gebeurd bij brief van 6 mei 2009. Hoewel dat laatste in het licht van de reeds in 2005/2006 gedane toezegging dermate laat is dat verweerder op dat punt de nodige onzorgvuldigheid kan worden verweten, kan gelet op de overwegingen (r.o. 3.9.4) van het hof naar het oordeel van de raad thans – tegen dit arrest staat nog een rechtsmiddel open - (nog) niet worden vastgesteld dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt.  Dit klachtonderdeel is dan ook op dit moment ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van een maand op;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2016 verzonden.