ECLI:NL:TADRSGR:2016:123 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-185/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:123
Datum uitspraak: 26-05-2016
Datum publicatie: 23-06-2016
Zaaknummer(s): 16-185/DH/RO
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klagers verwijten betreffen het handelen van verweerster in de zaak van een voormalig cliënt van klager. Indien en voor zover klager op persoonlijke titel een klacht tegen verweerster heeft ingediend is deze, ongeacht de vraag of de klacht feitelijke grondslag heeft, kennelijk niet-ontvankelijk bij gebreke van een tuchtrechtelijk belang daarbij. Bovendien bepaalt artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet dat een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk wordt verklaard. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een tuchtrechtelijk belang respectievelijk wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de Advocatenwet.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 26 mei 2016

in de zaak 16-185/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 februari 2016 met kenmerk R 2016/17 ml, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft de heer C. in de periode juni 2007 tot en met september 2009 bijgestaan in verblijfsrechtelijke kwesties. Hij heeft namens de heer C. een  procedure opgestart ter verkrijging van een verblijfsvergunning. De IND heeft het bezwaarschrift bij beschikking van 4 februari 2009 ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Op 13 augustus 2009 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.2 Verweerster heeft in augustus 2009 het dossier inzake de heer C. van klager overgenomen.

1.3 De heer C. heeft op 12 november 2009 opnieuw een asielaanvraag gedaan. Deze aanvraag is afgewezen. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag het tegen die beslissing ingestelde beroep op 26 oktober 2010 ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is op 25 februari 2011 ongegrond verklaard.

1.4 Bij brief van 7 oktober 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij een beroepsfout heeft gemaakt, dan wel doordat zij jegens de heer C. ernstig tekort is geschoten in haar dienstverlening. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat:

• verweerster, hoewel zij het dossier inzake de heer C. tijdig van klager had ontvangen, de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 13 augustus 2009 onbenut heeft laten verstrijken;

• verweerster nagelaten heeft een procedure op te starten tegen de IND in het kader van het zuivere schadebesluit;

• verweerster de procedure met betrekking tot het herhaalde asielverzoek dat klager op 15 juli 2009 namens en ten behoeve van de heer C. heeft ingediend, niet tot een goede afloop heeft gebracht;

• in de zaak van de heer C. onmiskenbaar het zorgvuldigheidsvereiste niet in acht heeft genomen.

Volgens klager is verweerster persoonlijk aansprakelijk wegens het plegen van een onrechtmatige daad. 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Klager klaagt immers over eventuele tekortkomingen in de werkzaamheden die verweerster heeft verricht voor de heer C., terwijl klager door de heer C. niet gemachtigd is een klacht in te dienen.

3.2 Verweerster heeft voorts betoogd dat klager in zijn klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de werkzaamheden waarop de klacht ziet, meer dan drie jaar geleden door verweerster werden verricht.

3.3 Ten overvloede heeft verweerster gesteld dat zij niet is tekortgeschoten in de werkzaamheden die zij voor de heer C. heeft verricht.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is of kan worden getroffen.

4.2 Indien en voor zover klager op persoonlijke titel een klacht tegen verweerster heeft ingediend is deze, ongeacht de vraag of de klacht feitelijke grondslag heeft, kennelijk niet-ontvankelijk bij gebreke van een tuchtrechtelijk belang daarbij.

4.3 Bovendien bepaalt artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet dat een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4.4 De klacht ziet op handelen van verweerster in de periode augustus 2009 tot en met februari 2011. Klager heeft zijn klacht bij de deken ingediend op

7 oktober 2015. Tussen het moment waarop het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou hebben plaatsgevonden en het moment van het indienen van de klacht, waren derhalve reeds meer dan drie jaren verstreken.

4.5 Gelet op het vorenstaande verklaart de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een tuchtrechtelijk belang respectievelijk wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de  Advocatenwet.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 26 mei 2016.

Griffier  Voorzitter