ECLI:NL:TADRSGR:2016:112 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-171/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:112
Datum uitspraak: 17-06-2016
Datum publicatie: 23-06-2016
Zaaknummer(s): 16-171/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Aangezien het klachtrecht enkel bedoeld is voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen, en niet is gebleken dat klager de klacht namens de belanghebbende heeft ingediend, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  17 juni 2016

in de zaak 16-171/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 25 februari 2016 met kenmerk R 2016/18 ml, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft namens mevrouw M. ten behoeve van haar zoon, de heer F., op 16 februari 2015 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf.

1.2 Bij beschikking van 1 mei 2015 van de IND is voornoemde aanvraag afgewezen, omdat een dergelijke aanvraag binnen drie maanden na 7 oktober 2009 ingediend had moeten worden.

1.3 Bij brief van 18 mei 2015 heeft klager het verzoek van de heer/mevrouw F. om zijn rechtsbijstand te beëindigen bevestigd.

1.4 Verweerder staat mevrouw M. bij in een procedure bij de kantonrechter in Apeldoorn, waarbij zij met betrekking tot voornoemde aanvraag van klager een bedrag aan betaald honorarium terugvordert.

1.5 Klager heeft de IND bij brief van 23 juni 2015 bericht dat de heer F. zich tot verweerder heeft gewend als opvolgend gemachtigde in zijn verblijfsrechtelijke procedure.

1.6 Bij brief van 4 december 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in de zaak van zijn cliënt, de heer F., tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, waardoor hij zijn cliënt ernstig heeft benadeeld.

2.2 Klager stelt dat verweerder de opvolgend gemachtigde is in de verblijfsrechtelijke procedure van de heer F., in welke procedure verweerder heeft nagelaten tijdig een rechtsmiddel (bezwaar) aan te tekenen tegen een beschikking van de IND en de heer F. niet heeft geïnformeerd wat de reden is waarom klager de termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel heeft laten lopen. Voorts heeft verweerder de heer F. niet geïnformeerd over de voortgang van zijn zaken en heeft hij aangedrongen om de verblijfsrechtelijke procedures van de heer F. in te laten intrekken, terwijl hij optrad voor en namens de moeder van de heer F. in een andere zaak.

3 VERWEER

3.1 Voor zover van belang komt het verweer aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Aangezien het klachtrecht enkel bedoeld is voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Niet gebleken is immers dat klager zijn klacht namens de heer F. heeft ingediend.

4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 17 juni 2016.

Griffier  Voorzitter