ECLI:NL:TADRSGR:2016:111 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-379/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:111
Datum uitspraak: 01-06-2016
Datum publicatie: 23-06-2016
Zaaknummer(s): 16-379/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verwijt dat verweerder tekort is geschoten inzake het aspect ‘spoedeisendheid’ betreffende de afronding van de boedelscheiding, hij een onevenredige druk uitoefent op klager en door zijn werkwijze, houding en gedrag de procesgang in de boedelscheiding frustreert. Klager verwijt verweerder dat hij op een slinkse wijze manipuleert. Verweerder kiest ervoor om de boedelscheiding op te lossen door middel van diverse kort gedingen betreffende de verkoop van de woning en is niet bereid overleg te voeren over allerlei andere kwesties betreffende de boedelscheiding. Klager verwijt verweerder voorts dat hij eind 2014 met zijn cliënte een afspraak heeft gemaakt op basis van ‘no cure, no pay’. Verweerder heeft de klacht in al haar onderdelen betwist. De voorzitter oordeelt als volgt. Nu klager voor de juistheid van zijn stelling dat verweerder werkzaam is geweest op basis van ‘no cure no pay’ geen nadere onderbouwing, laat staan bewijs, heeft geleverd, is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond. De voorzitter is ook overigens van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens hem heeft gehandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 1 juni 2016

in de zaak 16-379/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen: 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de deken) van 14 april 2016 met kenmerk K023 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder staat de wederpartij van klager bij in een echtscheidingsprocedure en/of aanverwante kwesties.

1.2 Op 29 januari 2016 heeft verweerder klager en diens advocaat als volgt bericht:

“Door de vele contacten die uw cliënt heeft gehad met de makelaar (…), is deze makelaar niet meer bereid om de verkoop (…) ter hand te nemen. (…)

Er zijn nu twee mogelijkheden:

1. uw cliënt koopt de woning voor €340.000 (…)

2. er komt een nieuw kort geding waarin ik ook het verloop van de afgelopen maanden zal mee laten wegen, teneinde te bewerkstelligen dat uw cliënt geheel buiten het verkooptraject moet blijven. (…) In verband met de aanzegging van een kort geding zend ik deze mail ook direct aan uw cliënt. (…)”

1.3 Bij brief van 31 januari 2016 heeft de gemachtigde van klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De klacht is aangevuld bij brief van

5 februari 2016.

1.4 Bij brief van 31 maart 2016 heeft de deken klager en verweerder zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Klager heeft de deken daarop bericht dat hij doorzending van het klachtdossier naar de Raad van Discipline wenste.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten inzake het aspect ‘spoedeisendheid’ betreffende de afronding van de boedelscheiding. Hij oefent een onevenredige druk uit op klager. Verweerder frustreert door zijn werkwijze, houding en gedrag de procesgang in de boedelscheiding. De klacht heeft mede betrekking op de inhoud van een e-mailbericht van 29 januari 2016 van verweerder aan klager en diens advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij op een slinkse wijze manipuleert. Verweerder kiest ervoor om de boedelscheiding op te lossen door middel van diverse kort gedingen betreffende de verkoop van de woning en is niet bereid overleg te voeren over allerlei andere kwesties betreffende de boedelscheiding. Klager verwijt verweerder voorts dat hij eind 2014 met zijn cliënte een afspraak heeft gemaakt op basis van ‘no cure, no pay’.

3 VERWEER

3.1 Alle vermeende klachten worden door verweerder betwist. Hij heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Voor de advocatuur geldt een verbod voor het maken van een ‘no cure no pay’ afspraak. Met andere woorden: de advocaat mag de honorering van zijn werkzaamheden niet afhankelijk stellen van het resultaat van de zaak c.q. de afloop van een procedure. Deze regel, die is neergelegd in gedragsregel 25 tweede lid, dient ertoe te bevorderen dat de advocaat zijn werkzaamheden in onafhankelijkheid kan blijven verrichten, hetgeen de kwaliteit van de rechtspleging ten goede komt.

4.3 Nu verweerder de klacht ook wat betreft dit onderdeel heeft betwist en klager voor de juistheid van zijn stelling dat verweerder werkzaam is geweest op basis van ‘no cure no pay’ geen nadere onderbouwing, laat staan bewijs, heeft geleverd, is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond. 

4.4 De voorzitter is ook overigens van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor de juistheid van de stelling van klager dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar jegens hem heeft gehandeld. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder de grenzen, zoals onder 4.1 geschetst, zou hebben overschreden. De klacht is daartoe tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende nader gemotiveerd althans geconcretiseerd.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 1 juni 2016.

Griffier  Voorzitter